Plan: | Gemeenschapshuis Puth |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0962.BPGemeenschapsPuth-ON01 |
In de kern Puth langs de Sittarderweg zijn voormalige voetbalvelden en een kantine gelegen, welke deel uitmaakte Sportpark in 't Veldje. Dit sportpark was onder andere de thuisbasis van Voetbalvereniging Puth. Deze vereniging is in 2016 gefuseerd met ADVEO en SV Schinnen. Door de fusie en de concentratie van de sportaccommodatie tussen Schinnen en Oirsbeek werd het sportpark grotendeels overbodig. Momenteel is er nog wel een schutterij aanwezig. De gemeente Schinnen, waar de kern Puth toe behoort en tevens eigenaar van de gronden, is voornemens de voormalige gronden van V.V. Puth te transformeren en op te waarderen tot een multifunctionele gemeenschapsaccommodatie voor Puth en omgeving. Hierbij is het de bedoeling dat er een nieuwe gemeenschapsaccommodatie voor verschillende verenigingen en sociaal domeinfuncties wordt gerealiseerd in combinatie met een commercieel horecagedeelte met terras. De voormalige voetbalkantine zal worden ingepast in deze nieuwe accommodatie.
De voormalige kantine van V.V. Puth
Het voetbalveld ten noorden van de Sittarderweg, voormalig veld 2, wil men ter compensatie gebruiken voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. De gronden ten zuiden van de Sittarderweg, het voormalige hoofdveld, zal in de toekomst worden ingericht als een combinatie van landschappelijk inpassing met mogelijkheden voor evenementen. Daarnaast is het de bedoeling dat de bestaande speeltuin en parkeerplaats ten zuiden van de kantine zullen worden heringericht en opgeknapt. Omdat de gronden aan de rand van Puth liggen en grotendeels grenzen aan het buitengebied zal het geheel landschappelijk worden ingepast. Het voormalige sportpark zal dus in zijn geheel een transformatie ondergaan. Deze gewenste transformatie is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan '2de wijziging Buitengebied Schinnen'.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze gewenste ontwikkeling planologisch - juridisch mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke het juridische kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Het plangebied ligt in de gemeente Schinnen, in de noordrand van de kern Puth en wordt doorkruist door de Sittarderweg. Het zuidelijk deel van het plangebied grenst aan de bebouwde noordrand van Puth. De west- noord- en oostzijde van het plangebied grenzen aan het buitengebied.
Ligging en begrenzing van het plangebied
De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Schinnen, sectie G nummer 1045 en sectie B nummers 1202, 1203, 3962, 3963, 3688, 3994 en 303.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan '2de wijziging Buitengebied Schinnen', vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2017. Conform dit bestemmingsplan gelden ter plaatse:
Op een klein deel van de gronden, grenzend aan en ten noorden van de kantine is in 2012 een omgevingsvergunning verleent aan de schutterij voor de realisatie van een overkapping tegen de kantine met een bijbehorende schietmast.
Uitsnede geldend bestemmingsplan, het plangebied is roodomlijnd. De gronden van de voormalige voetbalvereniging hebben de bestemming 'Sport' (donkergroen) en de gronden van de speeltuin hebben de bestemming 'Recreactie - Dagrecreatie' (lichtgroen).
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan. Het plangebied valt weliswaar binnen de 'wetgevingszone- wijzigingsgebied 1' waarbinnen een wijziging naar 'Maatschappelijk' mogelijk is, maar de gewenste horeca die voorzien is, past niet binnen de regels van de bestemming 'Maatschappelijk'. Derhalve is het toepassen van de wijziginsbevoegdheid niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. Artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met de voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de locatie geschikt is voor de gewenste gemeenschapsaccommodatie.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen in algemene zin waarna er nog kort wordt ingegaan op het beoogde ruimtegebruik en de voorziene natuurontwikkeling en de aspecten verkeer en parkeren.
De gemeente Schinnen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Westelijke Mijnstreek. De gemeente grenst aan de gemeenten Onderbanken, Brunssum, Nuth, Beek en Sittard-Geleen. De gemeente Schinnen bestaat sinds de gemeentelijke herindeling Zuid-Limburg van begin jaren tachtig van de 20-ste eeuw. De huidige gemeente wordt gevormd door de voormalige gemeenten Schinnen (bestaande uit de kernen Schinnen, Puth en Sweikhuizen), Oirsbeek (bestaande uit Oirsbeek en Doenrade) en Amstenrade. De gemeente is ongeveer 12.959 hectare groot en telt 12.886 inwoners (30 april 2017). Per 1 januari 2019 gaat de gemeente Schinnen fuseren met de gemeente Onderbanken en Nuth in de gemeente Beekdaelen.
De ligging van Puth in de gemeente Schinnen
Net ten noorden van Schinnen in de richting van Geleen ligt de kern Puth. Een kerkdorp bestaande uit verschillende linten die verschillende kleinere gehuchtjes met elkaar verbinden. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw zijn langs deze linten kleine wijkjes ontstaan die ervoor hebben gezorgd dat de gehuchtjes aan elkaar zijn gegroeid en Puth zijn huidige vorm heeft gekregen. Het plangebied ligt aan de oostzijde van het dorp langs de Sittarderweg en heeft jarenlang gefungeerd als sportpark voor verschillende verenigingen waaronder V.V. Puth en Schutterij 'Sint Sebastianus'. De ingang van de aanwezige speeltuin bevindt zich aan de Onderste Puth.
De ligging van het plangebied ten opzichte van Puth
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de kern van Puth, de westzijde wordt gevormd door weilanden en de plaatselijke begraafplaats. De noordzijde grenst wordt omringt door het buitengebied bestaande uit agrarische gronden. De oostgrens wordt gevormd door een weiland wat reeds regelmatig in gebruik is als evenementen terrein, hier is tevens een paardenbak gesitueerd. Meer richting het zuiden wordt de oostgrens gevormd door de Sittarderweg met enkele woningen.
Belangrijkste ruimtelijke structuren binnen het plangebied worden gevormd door de twee aanwezige voetbalvelden en de bijbehorende bebouwing (kantine met kleedruimte). Het voormalige hoofdveld is gelegen ten zuiden van de Sittarderweg en veld 2 ten noorden van de Sittarderweg. Op verschillende plekken langs deze velden en de Sittarderweg zijn bossages en beeldbepalende bomen (rijen) aanwezig. De gronden rondom de velden bestaan voornamelijk uit grasland. Het gehele plangebied heeft dan ook een sterk groen karakter. In het zuid-oostelijk deel van het plangebied zijn de voormalige kantine, de speeltuin en de parkeerplaats aanwezig. De voormalige kantine wordt op dit moment alleen gebruikt voor beperkte opslag van diverse verenigingen waaronder de schutterij.
Impressie van het plangebied en haar directe omgeving
Impressies van veld 2 (links) en de speeltuin (rechts)
Om een goede invulling te geven aan het thema leefbaarheid, heeft de gemeente Schinnen een aantal gemeenschapsaccommodaties in haar beheer en ontwikkeld zij waar mogelijk nieuwe. In Puth is het de bedoeling dat er een nieuwe gemeenschapsaccommodatie wordt ontwikkeld op de voormalige gronden van V.V Puth. De voorziening zal een belangrijke ontmoetingsfunctie krijgen voor de inwoners van Puth en de inwoners van de toekomstige fusiegemeente Beekdaelen.
Globale impressie van de toekomstige functies
De huidige voetbalkantine zal worden geïntegreerd in de nieuwbouw waarbij er een nieuwe accommodatie wordt gerealiseerd bestaande uit een gemeenschapsaccommodatie van ongeveer 480 m2 en een brasserie van ongeveer 200 m2 met een ruim terras. Het betreft daarmee in totaal 640 m2 bruto vloeroppervlak. Naast een maatschappelijke functie is het de bedoeling dat met name de brasserie ook een recreatieve functie gaat vervullen.
Detailuitsnede waarop de gemeenschapsaccommodatie, de nieuwe speeltuin en de nieuwe parkeerplaatsen goed te zien zijn. Deze tekening is nog niet definitief maar geeft een goed beeld van de toekomstige globale situatie. Mochten er nog zaken wijzigen dan zal dit op detailniveau zijn die geen ruimtelijke consequenties hebben
Voorlopige plattegrond van de toekomstige gemeenschapsaccommodatie. Ook deze tekening betreft vooralsnog een impressie en kan op detailniveau nog worden gewijzigd.
De nieuwe accommodatie en brasserie vormen samen een nieuw gebouw ter vervanging de voormalige kantine/kleedruimten:
Het hoofdveld zal in de toekomst gebruikt gaat worden voor evenementen. Daarnaast wordt momenteel nog onderzocht op welke wijze (een gedeelte van) het hoofdveld landschappelijk kan worden ingericht. In overleg met de toekomstige horecaondernemer en toekomstige gebruikers van de accommodatie zal hier verder invulling aan worden gegeven. Het gebied ten zuiden van de nieuwe gemeenschapssccommodatie zal heringericht worden met parkeerplaatsen ten behoeve van de gemeenschapsaccommodatie en de speeltuin. De huidige speeltuin krijgt dus een opknapbeurt. Ook de nog aanwezige schutterij zal aanwezig blijven op het terrein. Daarnaast zal er nog de nodige ruimte over zijn voor eventuele andere passende maatschappelijke functies en verenigingen. Het geheel wordt landschappelijk ingepast, zie hieromtrent ook paragraaf 2.3.2.
Het gebied waar voormalig voetbalveld 2 is gesitueerd, ten noorden van de Sittarderweg, is voornamelijk bedoeld voor verdere natuurontwikkeling. Er is hier namelijk reeds een dassenburcht gesitueerd. Ook dit gedeelte wordt verder landschappelijk ingepast.
Vanwege de ligging aan de rand van de kern zullen de nieuwe gemeenschapsaccommodatie en omliggende gronden van het voormalige sportpark zoveel mogelijk landschappelijk worden ingepast. Dit betekent in zoverre dat veld 2, ten noorden van de Sittarderweg, volledig zal worden gebruikt voor natuurontwikkeling. Hiermee wordt de nieuwe gemeenschapsaccommodatie afgeschermd van het buitengebied en landschappelijk ingepast. Dit komt tevens ten goede aan de reeds aanwezige dassenburcht in de zuidwesthoek van veld 2 tussen de Sittarderweg en de Rootsweg. Ter bescherming van deze nieuwe invulling zal het volledige gedeelte van het plangebied dat zich ten noorden van de Sittarderweg bevindt worden bestemd als 'Natuur'.
Ook de toekomstige ontwikkelingen ten zuiden van de Sittarderweg, de gemeenschapsaccommodatie, de brasserie, het terras, de speeltuin, de parkeerplaats en de locatie voor evenementen zullen voor zover mogelijk landschappelijk worden ingepast. Voor het gehele plangebied geldt hierbij dat er zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van, en aansluiting zal worden gezocht bij, bestaande groenstructuren in de vorm van bossages en bomen (rijen). Waar mogelijk zullen deze structuren ook worden versterkt. Er is een visie uitgewerkt waarin de landschappelijk inpassing verder aan bod komt. Binnen deze visie komt naast de nieuwe gemeenschapsaccommodatie ook de inpassing van de bestaande begraafplaats ten westen van het plangebied aan bod. Het plangebied en de begraafplaats worden in deze visie als één geheel beschouwd. Uit deze visie blijkt duidelijk dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering. Het belangrijkste totaal kaartbeeld uit deze visie is nu volgend weergegeven. De landschappelijke inpassing is hier duidelijk op weergegeven.
Impressie van de toekomstige landschappelijke inpassing
De gemeente Schinnen heeft geen eigen parkeernormen vastgesteld. Om die reden worden de parkeerkencijfers zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW aangehouden. Op basis van de kencijfers zijn er parkeernormen die gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.
Om het minimale aantal parkeerplaatsen te kunnen berekenen moet worden voldaan aan de CROW publicatie. In de CROW wordt onderscheid gemaakt in vier gebiedstypes, namelijk: Centrum, Schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Tevens wordt een onderscheid gemaakt in stedenlijkheidsgraad. De gemeente schinnen valt met 443 adressen per km² (1 jan. 2014) in de graad 'niet stedelijk'. Ten slotte wordt onderscheid gemaakt in de verschillende functies welke zullen worden gerealiseerd binnen het plangebied. In dit geval, een gemeenschapsaccommodatie, een brasserie en een speeltuin. Er wordt, gezien de context, uitgegaan van de minimale cijfers.
Voormalige parkeer- en verkeersdruk
In de voormalige situatie, waarbij er sprake is van twee voetbalvelden geldt de volgende berekening: per netto hectare terrein geldt een cijfer van 13 parkeerplaatsen. Dit is exclusief kantine, kleedruimten etc. Gemakshalve wordt er in dit geval even uitgegaan van het gehele terrein, dit betreft ongeveer 2 hectare. Dit houdt dus in dat er 2 x 13 = 26 parkeerplaatsen benodigd waren in de vroegere situatie. Voor de kantine, kleedruimte worden geen extra parkeerterrein geteld omdat het hier sportvelden specifiek voor de kern Puth betroffen. Gezien de kort afstand tot de woonbebouwing en de omvang van de kern Puth wordt aangenomen dat het merendeel van de sporters / bezoekers niet met de auto kwamen met te voet of met de fiets.
In de toekomstige situatie gelden de volgende parkeer- en verkeerscijfers:
Gemeenschapsaccommodatie
In de CROW zijn er geen parkeerkencijfers voor een gemeenschapsaccommodatie opgenomen. Hiervoor is uitgegaan van de parkeerkencijfers voor wijkcentrum (klein). De berekening hiervoor is als volgt: conform de minimale norm zijn er 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo benodigd met een bezoekersaandeel van 76%. De gemeenschapsaccommodatie krijgt een oppevlakte van ongeveer 480 m2. Dit houdt in dat er 4,8 x 4 = 19,2 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Brasserie
Hierbij is uitgegaan van de parkeerkencijfers voor café / bar / cafetaria en geldt de volgende berekening: conform de minimale norm zijn er 6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo benodigd met een bezoekersaandeel van 90%. De brasserie krijgt een oppervlakte van ongeveer 200 m2. Dit houdt in dat er 2 x 6 = 12 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Speeltuin (buiten)
De speeltuin wordt beheert door de inwoners van de kern Puth en voorziet in eigen behoefte. De speeltuin is niet bedoeld voor bezoekers van buitenaf. Aangezien het hier om een plaatselijke voorziening gaat mag aangenomen worden dat de kinderen uit de kern de speeltuin te voet of met de fiets zullen bezoeken. In dat kader zijn er geen (extra) parkeerplaatsen benodigd voor de functie speelplaats.
Groen en natuur
De functies groen (landschappelijke inpassing) en natuur maken onderdeel uit van gemeenschapsaccommodatie. Dit leidt niet tot extra gebruikers c.q. bezoekers waarvoor (extra) parkeerplaatsen benodigd zijn.
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen
Het totaal aan benodigde parkeerplaatsen komt daarmee op 31,2 parkeerplaatsen
Oude versus nieuwe situatie
In de oude situatie waren 26 parkeerplaatsen benodigd. In de nieuwe situatie zijn dit, op basis van voorgaande parkeerbehoefteberekening, 31 parkeerplaatsen. Dit is een toename van 5 parkeerplaatsen. Ten behoeve van het planvoornemen zal er een parkeerterrein worden aangelegd met ongeveer 60 parkeerplaatsen. Daarmee wordt in ruim voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte en is zelfs sprake van extra capaciteit (29 parkeerplaatsen).
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter) nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Schinnen zelf.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig besluitgebied zijn als volgt:
Conclusie
De SVIR voorziet niet direct in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Dit neemt niet weg dat het planvoornemen direct of indirect wel in positieve zin bijdraagt aan de nationale belangen 8, 9, 10 en 11. De milieukwaliteit wordt namelijk verbeterd en versterkt door delen van de gronden terug te geven aan de natuur en landschappelijk in te passen en te beschermen zodat flora en fauna zich er verder kan ontwikkelen. In algemene zin kan nog worden opgemerkt dat middels het opstellen van dit bestemmingsplan invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).
Ingevolge artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht en de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, als vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven:
Stedelijke ontwikkeling?
Uit het voorgaande blijkt dat in de eerste plaats sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt gezien het bepaalde in artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen en een horecagelegenheid met een verzorgingsgebied dat zich richt op Puth maar eveneens op de gehele directe omgeving. In die zin kan er dus gesproken worden van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' omdat er sprake is van een 'stedelijke' voorziening met een sterk maatschappelijk karakter.
Behoefte
Met het verdwijnen van voetbalvereniging Puth heeft het plangebied een groot deel van haar belangrijke maatschappelijke functie verloren. De aanwezigheid van deze vereniging zorgde namelijk voor vermaak en ontmoeting tussen mensen. Er is in dit geval in Puth en haar directe omgeving een belangrijke maatschappelijke voorziening verdwenen. Door een fusie van de voetbalvereniging zijn de voormalige kantine en de gronden in onbruik geraakt. Er is momenteel behoefte aan een voorziening die het verenigingsleven en het aanbod van maatschappelijke voorzieningen van Puth en omgeving tegemoet komt. Dit wordt tevens nader onderbouwd in de diverse paragrafen van dit bestemmingsplan. Het planvoornemen voorziet juist in de realisatie van nieuwe maatschappelijk voorzieningen (gemeenschapshuis aangevuld met horeca etc.) en het opknappen van een reeds aanwezige maatschappelijk voorziening (de speeltuin).
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen voorziet deels in de realisatie van een nieuwe maatschappelijke accommodatie. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van in onbruik geraakte gronden en de in onbruik geraakte kantine welke eerder werden gebruikt door V.V. Puth en andere verenigingen. Deze gronden bevinden zich aan de rand van Puth in het buitengebied. De gronden ten noorden van de Sittarderweg worden daarnaast grotendeels gebruikt voor natuurontwikkeling. Deze gronden worden daarmee als het ware teruggegeven aan de natuur in het buitengebied. Een deel van de het planvoornemen voorziet dus in hergebruik van gronden welke voorheen eveneens een maatschappelijke functie hebben gehad en een deel voorziet in het teruggeven van gronden aan de natuur.
Conclusie
Uit de afwegingen waar de ladder om vraagt blijkt dat er behoefte is aan een nieuwe maatschappelijke voorziening voor de huisvesting van het verenigingsleven in de kern Puth. Er is daarbij sprake van gebruik van deels in onbruik geraakte gronden en een in onbruik geraakt gebouw. Er is hiermee sprake van een herbestemming van een 'vrijkomende' locatie en zorgvuldig ruimte gebruik. Het planvoornemen past in die zin binnen de afweging waar de ladder om vraagt.
De hiervoor beschreven SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Middels het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Conclusie
In het Barro worden zowel aan de locatie als aan de ontwikkeling van dit project geen regels gesteld. Het ruimtelijke Rijksbeleid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
Natuur, landschap en cultuurhistorie
De opgave betreft het realiseren van een robuust en duurzaam in stand te houden netwerk van natuurgebieden als basis voor behoud en herstel van de voor Limburg kenmerkende flora, fauna en habitats, met name in de goudgroene en zilvergroene natuurzone. Daartoe moeten ook randvoorwaarden op het gebied van milieu en water worden gerealiseerd en worden cultuurhistorische waarden volwaardig meegewogen, beschermd en waar mogelijk versterkt.Tevens wordt toegewerkt naar een evenwichtige balans tussen instandhouding van natuur en het op een duurzame wijze benutten van natuur en de functies die natuur vervult voor de mens. Vitale natuur is van groot belang ten behoeve van behoud en herstel van de biodiversiteit in Limburg.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Uitsnede POL2014, het plangebied is roodomlijnd
In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) maakt het plangebied onderdeel uit van het landelijk gebied en is deels aangewezen als bronsgroene landschapszone (uiterste noorden) en landelijke kernen (uiterste zuiden). Het grootste gedeelte van het plangebied is aangewezen als buitengebied.
Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014
Nationaal Landschap Zuid - Limburg
Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandelnpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de 'quality of life' belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten. De landschappelijke kwaliteiten moeten er behouden blijven, duurzaam worden beheerd en waar mogelijk versterkt. Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt door de Provincie Limburg en door de economische topsectoren gezien als een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor bedrijven en bewoners. Het Nationale Landschap biedt ruimte voor regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief grondgebonden landbouwbedrijven, maar met respect voor de omgeving. Grootschalige woningbouw, megastallen en bedrijventerreinen zijn er niet toegestaan.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in transformatie en opwaardering van voormalige voetbalvelden met omliggende voorzieningen (kantine, speeltuin, parkeerplaats). Er wordt dus gebruik gemaakt van in onbruik geraakte gronden en een in onbruik geraakt gebouw. Deze ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten welke behoren bij de gebieden landelijke kern en het buitengebied. Daarnaast wordt in het noordelijk deel van het plangebied voorzien in natuurontwikkeling. Deze ontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten welke behoren bij de gebieden buitengebied en bronsgroene landschapszone. De natuurontwikkeling versterkt de bronsgroene zone zelfs en zorgt voor een natuurlijke buffer tussen Puth en de rest van het buitengebied. Door de natuurontwikkeling in combinatie met landschappelijke inpassing wordt tevens gehoor gegeven aan de eis voor behoudt en versterking van natuurwaarden, een belangrijke eis voor gebieden behorend bij het nationaal landschap Zuid - Limburg. Gezien het voorgaande vormt het POL geen belemmering voor het planvoornemen.
De omgevingsverordening Limburg is gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld en op 16 januari 2015 inwerking getreden. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.
De 'oude' Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Deze Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van:
Uitsnede Geconsolideerde versie Omgevingsverordening 2014, met
het plangebied rood omlijnd
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten voor duurzame verstedelijking en de bronsgroene landschapszone zoals reeds uiteengezet in voorgaande paragraaf. De Omgevingsverordening Limburg 2014 vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
De dorpontwikkelingsplannen, ook wel uitvoeringsprogramma's, van de gemeente Schinnen zijn voortgekomen uit de Strategische Visie. In deze visie staan de ambities van de gemeente met betrekking tot de thema's wonen, welzijn, ruimte, werken en samenleving en geeft aan waar men in 2020 wil staan. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de voor dit planvoornemen relevante aspecten uit het dorpsontwikkelingsplan van Puth.
De totaalvisie van het dorpsontwikkelingsplan voor Puth, het plangebied is roodomlijnd. Op deze kaart is goed te zien dat het plangebied speciale aandacht krijgt binnen de visie
Dorpsontwikkelingsplan (DOP) Puth
De gele ster op voorgaande afbeelding houdt in dat de gronden van het voormalige voetbalterrein worden gezien als belangrijke ontwikkelingslocatie. Daarnaast gaat er in dit geval speciale aandacht uit naar het ontwikkelen van braakliggend terrein (de voetbalvelden) en leegstaande panden (de voormalige kantine/kleedruimten). Ook het opwaarderen van de speeltuin wordt in de visie letterlijk genoemd. Daarnaast is men voornemens om de noordelijke dorpsentree op te waarderen. Voornoemde maatregelen c.q het planvoornemen dragen hier aan bij. Tot slot wordt het plangebied binnen de visie gezien als een mogelijk te ontwikkelen cohesiegebied. Hier wordt op ingegaan in de volgende paragraaf.
Conclusie
Het planvoornemen is als zodanig een concrete uitwerking van de verschillende doelen en uitgangspunten uit het dorpsontwikkelingsplan voor Puth.
Gedurende het uitwerken van de dorpsontwikkelingsplannen is steeds meer de focus komen te liggen op de transformatieopgave van braakliggende en / of onaantrekkelijke openbare ruimtes en leegstaande en / of verloederde panden. Dit heeft vervolgens een vertaalslag gekregen in de vorm van het benoemen van cohesiegebieden. Binnen deze gebieden spelen gemeenschapsaccommodaties en de doorontwikkeling hiervan een belangrijke rol. Belangrijke uitgangspunt voor de kern Puth hierbij is: het creëren van een basisaanbod aan algemeen toegankelijke voorzieningen in elke kern. Het plangebied is als zodanig benoemd als cohesiegebied.
Schematische uitwerking van het cohesiegebied in Puth, het plangebied is roodomlijnd
Legenda behorend bij voorgaande afbeelding, nummers
1, 4 en 6 zijn van toepassing op het plangebied
Daarnaast worden er in deze uitwerking de volgende (mogelijke) maatregelen benoemd welke direct van toepassing zijn op het plangebied:
Conclusie
Het planvoornemen betreft een nadere en concrete invulling van het cohesiegebied in Puth.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Om aan deze eis te kunnen voldoen is er een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, datum 14 maart 2018, rapportnummer 6124.001 versienummer D1. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1.
Onderzoeksresultaten Noordoostelijk terreindeel
Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat dit gedeelte van de onderzoekslocatie (± 6.850 m2) in de periode 1940-1970 deels in gebruik is geweest als boomgaard. In het verleden zijn bij boomgaarden uit (onder meer) deze periode veelal organochloorbestrijdingsmiddelen toegepast geweest (bijvoorbeeld DDT). Derhalve bestaat het vermoede van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging door deze voormalige bodembelasting. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB). Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).
In de periode 1900-1970 bevond zich in het zuidelijk deel van dit gedeelte van de onderzoekslocatie een (on)verharde weg, welke destijds een verbindingsweg vormde tussen de Sittarderweg en de Steenstraat. Formeel gezien dient deze deellocatie als een verdachte deellocatie te worden beschouwd. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK en minerale olie.
Tijdens de terreininspectie zijn ter plaatse van de klinkerverhardingen profileringsboringen verricht. Onder de klinkerverharding is een stabilisatielaag bestaande uit gebroken puin aangetroffen. Van het toegepaste puin is, vooralsnog, geen productcertificaat voorhanden. Echter gezien de aanlegperiode (2000-2015) is het aannemelijk dat het toegepaste puin conform de destijds geldende richtlijnen en voorschriften en derhalve als niet asbestverdacht dient te worden beschouwd. Aanvullend onderzoek naar de parameter asbest wordt derhalve, vooralsnog, niet noodzakelijk geacht.
Onderzoeksresultaten Zuidwestelijk terreindeel
Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat dit gedeelte van de onderzoekslocatie (± 2,1 ha) in de periode 1940-1970 geheel in gebruik is geweest als boomgaard. In het verleden zijn bij boomgaarden uit (onder meer) deze periode veelal organochloorbestrijdingsmiddelen toegepast geweest (bijvoorbeeld DDT). Derhalve bestaat het vermoede van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging door deze voormalige bodembelasting. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB). Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).
Tijdens de terreininspectie is een container aangetroffen (± 10 m2) waarin brand gewoed heeft. Hieruit blijkt dat alhier er sprake is van een bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. De kern van de verwachte verontreiniging is duidelijk. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen en PAK. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met plaatselijk bodembelasting en met een duidelijke verontreinigingskern" (VEP).
Ter plaatse van de voormalige toiletgebouw en kantine van de speeltuin bevindt zich nu een semiverharding bestaande uit gebroken puin. Vooralsnog is de herkomst van het toegepaste puin niet eenduidig vast te stellen. Gezien het feit dat alhier een bebouwing gestaan heeft, waarin asbesthoudende materialen waren toegepast, dient deze deellocatie formeel gezien als een verdachte deellocatie te worden beschouwd. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK, minerale olie en asbest.
Tijdens de terreininspectie zijn ter plaatse van de van de tegel- en/of asfaltverhardingen profileringsboringen verricht. Onder de verhardingen is een stabilisatielaag bestaande uit stol aangetroffen. In het aangetroffen stol zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen.
De aanwezige asfaltverharding is hoogstwaarschijnlijk vóór 1995 aangebracht en zou derhalve teerhoudende lagen kunnen bevatten. Indien blijkt dat opbreken en afvoeren van teervrije asfaltlagen kosteneffectief is, adviseert Econsultancy om een onderzoek in te stellen naar de homogeniteit en de teerhoudendheid van het asfalt conform CROW-publicatie 210.
Resumé
Op basis van de huidige informatie zijn een aantal deellocaties geïdentificeerd. In onderstaande tabel zijn de onderzoeksstrategieën die van toepassing zijn op de betreffende deellocaties weergegeven.
Aan de hand van de opzet en doelstelling worden de werkzaamheden (onderzoeksopzet) aanbevolen zoals die in tabel III zijn vermeld.
Conclusie
Gezien de bevindingen uit het historisch bodemonderzoek dient het plangebied voor de betreffende functies nader onderzocht te worden. Dit onderzoek zal plaats vinden voordat het planvoornemen daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Mocht uit het nader onderzoek blijken dat delen van de bodem gesaneerd dienen te worden dan zal dit tijdig gebeuren zodat daarmee het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde functies binnen het planvoornemen.
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, een onderzoek naar wegverkeerslawaai is in dat opzicht niet noodzakelijk. Het planvoornemen voorziet wel in voorzieningen die qua geluid van invloed kunnen zijn op geluidgevoelige objecten (in dit geval woningen) in de directe omgeving. Om die reden is er een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd door Econsultancy, datum 13 april 2018, rapportnummer 6124.003 versienummer D1. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
Onderzoek Industrielawaai
Voor de inrichting gelden conform de VNG-publicatie in beginsel de in tabel 2.1 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), het maximale geluidniveau (LAmax) en de verkeersaantrekkende werking (Lih) volgens stap 2 uit het voorgesteld stappenplan in bijlage 5 van de publicatie. Indien de grenswaarden uit stap 2 niet toereikend zijn, kan het bevoegd gezag na motivatie de grenswaarden van stap 3 hanteren.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
In de volgende tabel is het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van maatgevende woningen weergegeven. Volgens de systematiek van de Handreiking wordt in de dagperiode enkel op begane grondniveau getoetst, terwijl in de avond- en nachtperiode enkel op bovengelegen verdiepingen wordt getoetst.
Het hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt 46 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode bij de woning Onderste Puth 43B. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor stap 2. Het geluid afkomstig van de speeltuin is veelal maatgevend.
Maximale geluidniveau
In de volgende tabel is het berekend maximale geluidniveau ter plaatse van maatgevende toetspunten weergegeven.
In de avondperiode wordt de grenswaarde voor stap 2 overschreden als gevolg van het dichtslaan van autoportieren op het parkeerterrein. Deze niveaus doen zich enkel voor als gevolg van auto's die op het zuidelijk deel van het terrein geparkeerd staan. Wanneer stap 3 wordt toegepast, worden deze niveaus uitgezonderd van toetsing en kan worden voldaan aan de grenswaarden. In de dagperiode wordt voldaan aan de grenswaarden.
Indirecte hinder
In de volgende tabel is de geluidsbelasting in het kader van indirecte hinder ter plaatse van maatgevende toetspunten weergegeven.
De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking is ter plaatse van alle woningen lager dan 50 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de grenswaarde uit stap 2.
Conclusie
Uitgaande van de gehanteerde uitgangspunten voor de locatie wordt ter plaatse van twee woningen de grenswaarde voor het maximale geluidniveau uit stap 2 overschreden als gevolg van sluitende autoportieren op het parkeerterrein. Aan de grenswaarde uit stap 3 kan worden voldaan. Zowel het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de indirecte hinder voldoet aan de grenswaarden uit stap 2. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Conclusie
Het planvoornemen is niet ingedeeld in een van de voornoemde categorieën. Dit neemt niet weg dat het zeer aannemelijk is dat het planvoornmen ver onder de 3% grens valt. Vergeleken met bijvoorbeeld de realisatie van 1.500 woningen en de hoeveelheid verkeer die een betreffende ontwikkeling aantrekt is de hoeveelheid verkeer die deze ontwikkeling aantrekt verwaarloosbaar. De nieuwe ontwikkeling zal naar verwachting een verkeersaantrekkende werking hebben die 5% en 9% aan weerszijden van de locatie (Onderste Puth) hoger ligt dan in de huidige situatie. Maar dit komt nog altijd bij lange na niet in de buurt van de 3% grens. De speeltuin is in de huidige situatie reeds aanwezig en trekt gezien het lokale karakter geen verkeer aan. Het is dus zeker te stellen dat het planvoornemen 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Daarnaast valt het plangebied buiten de onderzoek zones van rijks- en provinciale wegen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit is er daarom geen onderzoekplicht. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Een horecavoorziening en een buurt- / clubhuis (gemeenschapsaccommodatie) hebben een milieuzone die hinderlijk kan zijn voor, in dit geval, omliggende woningen. In het geval van horeca betreft dit 10 meter voor de aspecten geur en geluid en in het geval van een buurt- / clubhuis betreft dit 30 meter voor het aspect geluid.
Conclusie
De afstand vanaf de toekomstige gemeenschapsacccommodatie en horeca tot de dichtsbijzijnde woningen bedraagt ongeveer 18 meter. De beoogde ontwikkeling is dus binnen de aan te houden richtafstand gelegen in relatie tot de woningen aan de overzijde van de Sittarderweg. Echter het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.3) toont aan dat het woon- en leefklimaat van de woningen wordt gewaarborgd. Daar komt nog bij dat er in het verleden sprake was van een zogenaamd veldsportcomplex met een zonering van 50 meter op het aspect geluid. In het verleden was er kijkend naar het aspect geluid dus wel sprake van enige hinder voor omliggende woningen. Ten opzicht van het verleden is er inzake het aspect bedrijven en milieuzonering dus sprake van een verbetering. Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die van directe invloed op de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen zijn. Omgekeerd vormt de brasserie gezien de afstand van meer dan 10 meter tot de dichtsbijzijnde woningen geen belemmering qua geur. Gezien het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Uitsnede risicokaart, het plangebied is geel omcirkeld
Conclusie
Voor het plangebied geldt dat de dichtsbijzijnde risicobron zich op ruim 1,1 kilometer afstand bevindt. Dit betreft een gasleiding die ten westen van Puth langs loopt. Het plangebied ligt niet binnen het onderzoeksgebied en niet binnen het invloedsgebied van deze leiding. In dit geval is een verantwoording van het groepsrisico dan ook niet aan de orde. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
Het planvoornemen voorziet in de transformatie en opwaardering van het sportpark Puth tot een multifunctionele accommodatie in combinatie met landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling. Hiermee wordt een nieuwe invulling gegeven aan het voormalige sportcomplex. Het planvoornemen draagt bij aan de versterking van de overgang van de kern naar het aangrenzende buitengebied. De transformatie en opwaardering is dermate kleinschalige waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag. Dergelijke ontwikkingen komen niet voor de C-lijst en/of D-lijst. Er is daardoor geen sprake van m.e.r-beoordelingsplicht.
Het plangebied betreft een voormalig sportcomplex aan de rand van de kern Puth als overgang naar het aangrenzende buitengebied. De relatie met dit buitgebied is beperkt door de tussenliggende Sittarderweg en de verschillende functies aan de overzijde van deze weg. Een uitgebreidere beschrijving van de ligging van het plangebied in relatie tot de omgeving is opgenomen in paragraaf 1.2 van deze toelichting. Een uitgebreidere beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in hoofdstuk 2 van deze toelichting.
In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de Brunssummerheide die circa 2,5 km zuidelijk van het onderzoeksgebied is gelegen.
Gezien de afstand (1,2 km) tot het Natura 2000-gebieden Geleenbeek zijn er geen siginificante effecten op dit gebied te verwachten aangezien er geen sprake is van enige vorm van uitstoot als gevolg van het planvoornemen. De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland
Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In hoofdstuk 4 zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.
Door de transformatie en opwaardering van het sportpark Puth tot een multifunctionele accommodatie in combinatie met landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling wordt niet verwacht dat negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.
Als het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is van een ruimtelijke ontwikkeling, dan neemt deze de beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld in een zo vroeg mogelijk stadium (vóór de terinzagelegging van het ontwerpbesluit). Bevoegd gezag hoeft hiervoor géén aanmeldnotitie op te stellen. In het kader van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan heeft namelijk de afweging plaats gevonden of sprake is van significante effecten op de omgeving. De resultaten en verantwoording hiervan zijn in voorgaande paragrafen inzichtelijk gemaakt.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Provinciaal waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en heeft de status van een regionaal waterplan, als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet en is daarmee voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het is een uitwerking en verdere detaillering van het regionaal waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om verdere invulling te geven aan het provinciale waterbeleid en om aan de vereisten van de KRW en de Waterwet te voldoen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het waterplan de status hebben van een provinciaal waterprogramma, als bedoeld in artikel 3.7 van het ontwerp van de Omgevingswet.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is dus tevens een onderdeel van het tweede Nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas dat door het Rijk is opgesteld op grond van de Kaderrichtlijn Water. Het Provinciaal Waterplan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de rechtstreekse doorwerking en uitvoering van het provinciaal waterbeleid richting waterschap en gemeenten als kader voor het operationele Waterbeheerplan van het waterschap en het gemeentelijk waterbeleid.
Waterschap Limburg
Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Zo konden zij, alvast vooruitlopend op de fusie in 2017 naar Waterschap Limburg, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Het plangebied is in de huidige situatie slechts beperkt bebouwd en verhard. Dit betreft de aanwezige kantine / kleedruimten met aangebouwde overkapping, de bebouwing ten zuiden van de speeltuin en de parkeerplaats. In de toekomstige situatie neemt deze oppervlakte van bebouwd danwel verhard oppervlak beperkt toe. Voor de rest van het plangebied, de voormalige voetbalvelden e.o. en de speeltuin geldt dat hemelwater ter plaatse direct in de bodem kan infiltreren.
De nieuwe bebouwing voor de gemeenschapsaccommodatie (680 m2) en bijbehorende verhardingen ten behoeve van het terras (1.210 m2), parkeerplaats (2.333 m2) en (eventuele) verhardingen (250 m2) worden volledig afgekoppeld. De parkeerplaats en verhardingen worden als een semi c.q. halfopen verharding uitgevoerd. Dit oppervlak wordt voor 50% meegenomen bij het bepalen van de benodigde capaciteit voor de berging van het hemelwater. Binnen het plangebied wordt ter plaatse van het groen (landschappelijke inpassing) een infiltratievoorziening (wadi) met voldoende capaciteit voor een T=25 (35 mm) en T=100 (84 mm) bui aangelegd. Dit komt bij een oppervlak van 3.307 m2 op een capaciteit van 116 m3 (T=25) en 278 m3 (T=100). Uitgegaan wordt van T=100 zodat voorzien wordt in extreme situaties. Dit houdt in dat een wadi van 278 m2 benodigd is met een diepte van 1 meter. Tevens wordt een overstort gemaakt op de riolering om bij zeer extreme situaties het hemelwater te kunnen afvoeren. Gezien de hoogteligging van het terrein is het grondwater dermate diep gelegen dat de infiltratievoorziening in voldoende diepte kan voorzien.
Ten oosten van het plangebied aan de overzijde van de Sittarderweg loopt de Vloedgraaf door het Daal, dit betreft een primaire watergang. Direct hier aan grenzend is er een regewaterbuffer Onderste Puth gesitueerd. Ten noorden van het plangebied buigt de primaire watergang af richting het westen en loopt deze ongeveer parallel aan de noordgrens van het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied is wederom een regenwaterbuffer Lippenberg gesitueerd. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen of regenwaterbuffers. Tevens zal het planvoornemen niet van invloed zijn op deze waterschapsbelangen en treedt er geen wijziging in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Wel dient bij de aanleg van de natuur rekening gehouden te worden met de waterschapsbelangen.
Uitsnede Leggerkaart Waterschap Limburg met het globale plangebied rood omcirkeld
Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering. Er is binnen of in de directe omgeving van het besluitgebied geen oppervlakte water aanwezig.
Zoals aangegeven wordt de bebouwing en verhardingen van het planvoornemen volledig afgekoppeld. Bij verdere uitwerking van de natuurontwikkeling en landschappelijk inpassing dient rekening gehouden te worden met de primaire watergang en regenwaterbuffer ten noorden van het plangebied. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De belangrijkste beschermingszones zijn Natura2000-gebieden. Op een afstand van circa 1,2 kilometer is het Natura 2000-gebied “Geleenbeekdal” gelegen. Vanwege deze ruime afstand en de aard van de activiteiten is het planvoornemen niet van enig negatief effect op de natuurwaarden in dit gebied.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
In het noordelijk deel van het plangebied is een dassenburcht aanwezig. Deze zal in de toekomst worden beschermd en de kans krijgen om zich verder te ontwikkelen aangezien deze gronden zullen worden bestemd als natuur en hier natuurontwikkeling zal plaatsvinden.
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Het planvoornemen heeft geen negatief effect op nabijgelegen natuurgebieden danwel zones (bronsgroene landschapszone). Het planvoornemen heeft daarentegen juist een positief effect op deze gebieden en de natuur in de directe omgeving in algemene zin omdat het noordelijk deel van het plangebied zal worden teruggegeven aan de natuur en hier natuurontwikkeling zal plaatsvinden. Daarnaast wordt het gehele plangebied landschappelijk ingepast wat ook van positieve invloed is op de natuur. Er ontstaat hierdoor meer ruimte voor de ontwikkeling van flora en fauna in vergelijking met de huidige situatie.
Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt dat er momenteel reeds sprake is van bebouwing en dat de grasoppervlakten dusdanig intensief gebruikt en onderhouden zijn dat hier van enige waarden danwel soorten geen sprake is. Daarnaast worden delen van deze gronden landschappelijk ingericht wat eveneens ten goede komt aan de natuur.
Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit planvoornemen. Het planvoornemen draagt op haar beurt juist in positieve zin bij aan de ontwikkeling van flora en fauna ter plaatse van het plangebied.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Schinnen beschikt over een archeologische beleidskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor een klein gedeelte in het noorden van het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Kijkend naar het geldende bestemmingsplan zijn deze waarden overgenomen door het opnemen van dubbelbestemmingen. Uit de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' blijkt dat voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord er archeologisch onderzoek moet worden gedaan.
Uitsnede archeologische waardenkaart met het plangebied geel omcirkeld
Conclusie
Onderhavig planvoornemen beoogt de integratie van de bestaande bebouwing (kantine / kleedruimte) in de nieuwe gemeenschapsaccommodatie. De nieuwe bebouwing heeft een maximale oppervlakte van 640 m2 en blijft daarmee dus onder de grens van 1.000 m2. Archeologisch onderzoek is dus vooralsnog niet noodzakelijk. Mocht uit het bouwplan, bij aanvraag van de omgevingsvergunning, blijken dat er bijvoorbeeld op basis van diepte toch een archeologisch onderzoek benodigd is dan zal dit ter zijner tijd worden uitgevoerd.
Gezien het voorgaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor deze bestemmingsplan procedure.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig. De bestaande kantine / kleedruimte heeft geen enkele cultuurhistorische waarde.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeente Schinnen heeft de nodige budgetten op de gemeentelijke begroting gereserveerd voor de realisatie van dit planvoornemen. Ook zijn de gronden in eigendom van de gemeente. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan het plangebied en voormalige bebouwing en draagt bij aan een kwaliteitsverbetering ter plaatse door de natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. Daarnaast wordt met het planvoornemen een algemeen maatschappelijk belang gediend, namelijk de huisvesting van het verenigingsleven van Puth
Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met deze ontwikkelingen geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Schinnen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Groen
Het voormalige hoofdveld van de voetbalvereniging wordt als groen bestemd. Hier zijn groenvoorzieningen en landschappelijk inpassing toegestaan. Het houden van evenementen is enkel toegestaan binnen de aanduiding evenemententerrein. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan, het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde wel.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de gewenste activiteiten en faciliteiten toegestaan die wenselijk zijn binnen de multifunctionele groepsaccommodatie. Tijdens de aanduiding 'speeltuin' is de speeltuin toegestaan. Er zijn parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeren'. Er is een schietboom ten behoeve van de schietvereniging toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - schietmast'. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bouwwerken geen gebouw zijnde ook daarbuiten.
Natuur
Het noordelijk deel van het plangebied krijgt de hoogste bescherming omdat hier natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing zijn voorzien. Uitgangspunt hierbij is behoud, herstel, ontwikkeling en versterking van de natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden binnen het betreffende gebied. Recreatief medegebruik is toegestaan, mits extensief. Kleinschalige nieuwe recreatieve voorzieningen en routes zijn toegestaan voor zover natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het gebruik van de gronden als kampeerterrein (natuurkamperen) wordt niet toegelaten. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan, het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde wel.
Dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 1 en 2
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.
Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Gemeenschapshuis Puth'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van gemeenschapsaccommodatie voor Puth en omgeving mogelijk maakt.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Dit bestemmingsplan is als concept ontwerpbestemmingsplan (informeel) voorgelegd aan de provincie Limburg in het kader van het vooroverleg. Van de provincie is geen reactie ontvangen. Gezien de verstreken periode is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. De provincie is dan nog in de gelegenheid om eventueel een zienswijze tegen het bestemmingsplan in te dienen.
P.M.