Plan: | Gemeenschapshuis Puth 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.BPGemeenschapsPuth-VA01 |
In de kern Puth langs de Sittarderweg zijn voormalige voetbalvelden en een kantine gelegen, welke deel uitmaakten van Sportpark in 't Veldje. Dit sportpark was onder andere de thuisbasis van Voetbalvereniging Puth. Deze vereniging is in 2016 gefuseerd met ADVEO en SV Schinnen. Door de fusie en de concentratie van de sportaccommodatie tussen Schinnen en Oirsbeek werd het sportpark grotendeels overbodig. Momenteel is er nog wel een schutterij aanwezig. De gemeente Beekdaelen, waar de kern Puth toe behoort en tevens eigenaar van de gronden, is voornemens de voormalige gronden van V.V. Puth te transformeren en op te waarderen tot een multifunctionele gemeenschapsaccommodatie voor Puth en omgeving. Hierbij is het de bedoeling dat de voormalige voetbalkantine wordt gesloopt en er een nieuw gemeenschapshuis voor verschillende verenigingen en sociaal domeinfuncties wordt gerealiseerd in combinatie met een commercieel horecagedeelte met terras (brasserie).
Het voetbalveld ten noorden van de Sittarderweg, voormalig veld 2, wil men ter compensatie gebruiken voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. De gronden ten zuiden van de Sittarderweg, het voormalige hoofdveld, zullen in de toekomst worden ingericht voor de schutterij en een speeltuin. Hierbij worden ook de benodigde parkeervoorzieningen gerealiseerd. Omdat de gronden aan de rand van Puth liggen en grotendeels grenzen aan het buitengebied zal het geheel landschappelijk worden ingepast. Het voormalige sportpark zal dus in zijn geheel een transformatie ondergaan. Inmiddels is het plan (bouwplan en inrichting terrein in combinatie met de landschappelijke inpassing) voor de ontwikkeling van de gemeenschapsaccommodatie in samenspraak met de omgeving aangepast en geoptimaliseerd. Deze gewenste transformatie met het beoogde en concrete planvoornemen is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan '2de wijziging Buitengebied Schinnen'.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de gewenste en geoptimaliseerde ontwikkeling planologisch - juridisch mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke het juridische kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Het plangebied ligt in de gemeente Beekdaelen, in de noordrand van de kern Puth en wordt doorkruist door de Sittarderweg. Het zuidelijk deel van het plangebied grenst aan de bebouwde noordrand van Puth. De west- noord- en oostzijde van het plangebied grenzen aan het buitengebied.
Begrenzing plangebied
De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Schinnen, sectie G nummer 1045 en sectie B nummers (ged.) 303, 1045, 1202, 1203, 3267, 3383, 3384, 3688, 3689, 3962, 3963, 3993, 3994.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan '2de wijziging Buitengebied Schinnen', vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2017 (inmiddels onherroepelijk). Conform dit bestemmingsplan gelden ter plaatse:
Op een klein deel van de gronden, grenzend aan en ten noorden van de kantine is in 2012 een omgevingsvergunning verleend aan de schutterij voor de realisatie van een overkapping tegen de kantine met een bijbehorende schietmast.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan. Het plangebied valt weliswaar binnen de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' waarbinnen een wijziging naar 'Maatschappelijk' mogelijk is, maar de gewenste horeca die voorzien is, past niet binnen de regels van de bestemming 'Maatschappelijk'. Derhalve is het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. Ook is de nieuwbouw van het gemeenschapshuis buiten het huidige bouwvlak voorzien. Om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. Artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met de voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de locatie geschikt is voor de gewenste gemeenschapsaccommodatie.
Tot slot geldt dat een klein deel van de gronden, gelegen in het zuidoostelijk deel van het plangebied, binnen de plangrens van het bestemmingsplan 'Kern Schinnen' (vastgesteld 14 maart 2013, inmiddels onherroepelijk) zijn gelegen. Het betreft woonpercelen (bestemd als 'Wonen') en gronden met een verkeersbestemming. Ter plaatse van deze percelen c.q. gronden zijn geen ontwikkelingen voorzien. Er heeft enkel een grondtransactie plaatsgevonden tussen de perceel-/grondeigenaren en de gemeente. Hierdoor wordt een smalle strook grond aan de woonbestemming met functieaanduiding 'bijgebouwen' toegevoegd. Dit wordt met dit bestemmingsplan planologisch-juridisch verankerd.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen in algemene zin waarna er nog kort wordt ingegaan op het beoogde ruimtegebruik en de voorziene natuurontwikkeling en de aspecten verkeer en parkeren.
De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Parkstad. De gemeente grenst aan de gemeenten Brunssum, Heerlen, Voerendaal, Valkenburg aan de Geul, Meerssen, Beek en Sittard-Geleen. Daarnaast grenst de gemeente aan de oost- en noordkant aan Duitsland. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Puth, in de voormalige gemeente Schinnen en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeenten Onderbanken en Nuth.
De kern Puth betreft een kerkdorp bestaande uit verschillende linten die verschillende kleinere gehuchtjes met elkaar verbinden. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw zijn langs deze linten kleine wijkjes ontstaan die ervoor hebben gezorgd dat de gehuchtjes aan elkaar zijn gegroeid en Puth zijn huidige vorm heeft gekregen. Het plangebied ligt aan de oostzijde van het dorp langs de Sittarderweg en heeft jarenlang gefungeerd als sportpark voor verschillende verenigingen waaronder V.V. Puth en Schutterij 'Sint Sebastianus'. De ingang van de aanwezige speeltuin bevindt zich aan de Onderste Puth.
Ligging plangebied ten opzichte van Puth
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de kern van Puth, de westzijde wordt gevormd door weilanden en de plaatselijke begraafplaats. De noordzijde grenst wordt omringd door het buitengebied bestaande uit agrarische gronden. De oostgrens wordt gevormd door een weiland wat reeds regelmatig in gebruik is als evenemententerrein, hier is tevens een paardenbak gesitueerd. Meer richting het zuiden wordt de oostgrens gevormd door de Sittarderweg met enkele woningen.
Belangrijkste ruimtelijke structuren binnen het plangebied worden gevormd door de twee aanwezige voetbalvelden en de bijbehorende bebouwing (kantine met kleedruimte). Het voormalige hoofdveld is gelegen ten zuiden van de Sittarderweg en veld 2 ten noorden van de Sittarderweg. Op verschillende plekken langs deze velden en de Sittarderweg zijn bossages en beeldbepalende bomen (rijen) aanwezig. De gronden rondom de velden bestaan voornamelijk uit grasland. Het gehele plangebied heeft dan ook een sterk groen karakter.
Impressie plangebied
Impressie scheiding plangebied (hoofdveld aan linkerzijde Sittarderweg, veld 2 aan rechterzijde Sittarderweg)
Impressie veld 2
In het zuid-oostelijk deel van het plangebied zijn de voormalige kantine, de speeltuin en de parkeerplaats aanwezig. De voormalige kantine wordt op dit moment alleen gebruikt voor beperkte opslag van diverse verenigingen waaronder de schutterij.
Impressie speeltuin (zuidzijde plangebied)
Impressie voormalige kantine en parkeerterrein (zuid-oostelijke zijde plangebied)
Om een goede invulling te geven aan het thema leefbaarheid, heeft de gemeente Beekdaelen een aantal gemeenschapsaccommodaties in haar beheer en ontwikkelt zij, waar mogelijk, nieuwe. In Puth is het de bedoeling dat er een nieuwe gemeenschapsaccommodatie wordt ontwikkeld op de voormalige gronden van V.V Puth. De voorziening zal een belangrijke ontmoetingsfunctie krijgen voor de inwoners van Puth en de inwoners van de gemeente Beekdaelen. De transformatie van de voormalige sportaccommodatie naar gemeenschapsaccomodatie bestaat uit:
Het geheel wordt landschappelijk ingepast, waarbij tevens aandacht is voor de waterbergingsopgave. Het gebied waar voormalig voetbalveld 2 is gesitueerd, ten noorden van de Sittarderweg, is voornamelijk bedoeld voor verdere natuurontwikkeling. De inrichting en aanleg van de natuurontwikkeling op veld 2 in de vorm van een dorpsgaard was een burgerinitiatief. Initiatiefnemers hebben samen met het dorp, met ondersteuning van het IKL en inbreng van IVN een inrichtingsplan opgesteld. De gemeente heeft hierin enkel gefaciliteerd.
Dit gedeelte is in middels ingericht als 'dorpsgaard'. Hier kunnen de bewoners van Puth elkaar ontmoeten en moet bijdragen aan het samenhorigheidsgevoel. Men kan zich inspannen maar ook ontspannen. Het is bovenal een stukje landschap waaraan zelf gewerkt kan worden. De 'dorpsgaard' kan gezien worden als een perfecte uitvalsbasis voor activiteiten zoals oogstdagen, buurtbarbeques, lesmiddagen en sport en spel. Naast een fijne plek voor de mens moet de 'dorpsgraad' anderzijds ook leefruimte bieden voor dieren. Door aangepast beheer in de 'dorpsgaard' worden ontwikkelingsmogelijkheden voor bedreigde fauna gecreëerd. Het uitgangspunt van de 'dorpsgaard' is dat deze geïnitieerd, gerealiseerd en onderhouden wordt door (dorps)bewoners (zie paragraaf 2.3.2).
Onderstaand figuur geeft de beoogde situatie schematisch weer (voor vergrote weergave zie Bijlage 1). Navolgend worden de planonderdelen separaat toegelicht.
Weergave beoogde situatie (voor vergrote weergave zie Bijlage 1)
Realisatie gemeenschapshuis inclusief commerciële horecavoorziening met terras
De voormalige voetbalkantine wordt gesloopt en een nieuw gemeenschapshuis inclusief commerciële horecavoorziening met terras wordt opgericht. Het gemeenschapshuis kent een bvo van ca. 675 m2. Hiervan is ca. 504 m2 bvo beoogd voor maatschappelijke doeleinden (inclusief huiskamer/vergaderruimte) en is ca. 171 m2 bvo beoogd voor een zelfstandige horecafunctie c.q. brasserie (horeca categorie 2), exclusief terras (472 m2).
Oppervlaktes gemeenschapshuis
Het beoogd gemeenschapshuis bestaat uit één bouwlaag (maximale bouwhoogte bedraagt 6,5 tot 7 meter), afgedekt door een dak met curve. Door toepassing van natuurlijke materialen en kleuren wordt een landelijke ambiance gecreëerd. Door het aanbrengen van hoogteverschillen en het gemeenschapshuis meer verdiept aan te leggen, wordt de bebouwing daarbij tevens gedeeltelijk uit het zicht ontnomen. Onderstaande figuren geven een impressie van het te realiseren gemeenschapshuis weer.
Impressie beoogd gemeenschapshuis (entree)
Impressie beoogd gemeenschapshuis (achterzijde)
Het gemeenschapshuis vervult primair een functie voor de verenigingen en inwoners van Puth. Binnen het gemeenschapshuis worden ruimten ingericht voor verenigingen als de (jeugd)fanfare, schutterij, seniorenvereniging, caranaval vereniging, vrouwenbond en de Zonnebloem. Het gemeenschapshuis kan zodoende worden gebruikt voor onder meer:
De zelfstandige horecafunctie c.q. brasserie vervult primair een functie voor de inwoners van Puth en secundair voor de omliggende kernen Schinnen, Nagelbeek-Hegge, Sweikhuizen, Thull en Hommert (gedeeltelijk). Naast de inwoners wordt ook de nodige vraag verwacht vanuit wandelaars en fietsers (toeristen) die langs Puth komen. Nabij het plangebied liggen namelijk een aantal populaire wandel- en fietstochten: het Pieterpad en de NS-wandeling Limburgs Plateau liggen op ca. 200 meter afstand. De fietsroute Beekdaelenroute wordt verlegd langs het gemeenschapshuis en de mountainbikeroute Hel van Zuid-Limburg gaat over het terrein, zodat het gemeenschapshuis als vertrekpunt kan dienen. De gebruikers van deze routes kunnen gezien worden als bezoekers van de brasserie, waardoor geen sprake is van een extra parkeervraag. Echter worden er in dit kader wel extra parkeerplaatsen aangelegd.
Herinrichting terrein
In het kader van de transformatie tot gemeenschapsaccomodatie worden de gronden ten zuiden van de Sittarderweg heringericht. Ter plaatse van het voormalig hoofdveld wordt als groen ingericht, grotendeels bestaande uit een grasveld. Wel wordt het in de toekomst eventueel mogelijk gemaakt om evenementen binnen het plangebied te organiseren. Hiervoor is dan een afzonderlijke omgevingsvergunning nodig. Ter plaatse van de gronden ten noordoosten van het gemeenschapshuis blijft de schietmast van de schutterij behouden. Verder geldt dat de bestaande speeltuin wordt vervangen door een terrein met (natuurlijke) spelaanleidingen. Dit terrein wordt aangelegd aan de zuidelijke rand van het plangebied, ten westen van de entree voor voetgangers en fietsers.
De entree voor voetgangers en fietsers bestaat uit een klinkerpad dat vanaf de bocht van de Onderste Puth tot aan het gemeenschapshuis loopt. Ter plaatse van de Onderste Puth wordt een zebrapad aangelegd, om zo een veilige oversteek voor voetgangers te waarborgen. Fietsers kunnen hun fiets stallen aan de oostzijde van het gemeenschapshuis waar een fietsenstalling is voorzien.
Voor auto's is het gemeenschapshuis bereikbaar via de Sittarderweg. Hier is, aan de zuidoostelijke van het plangebied, een parkeerterrein (61 parkeerplaatsen) bestaande uit grasbeton voorzien.
Vanwege de ligging aan de rand van de kern zullen de nieuwe gemeenschapsaccommodatie en omliggende gronden van het voormalige sportpark zoveel mogelijk landschappelijk worden ingepast. Dit betekent in zoverre dat veld 2, ten noorden van de Sittarderweg, volledig zal worden gebruikt voor natuurontwikkeling (dorpsgaard). Hiermee wordt de nieuwe gemeenschapsaccommodatie afgeschermd van het buitengebied en landschappelijk ingepast.
De inrichting en aanleg van de natuurontwikkeling op veld 2 in de vorm van een dorpsgaard was een burgerinitiatief. Initiatiefnemers hebben samen met het dorp, met ondersteuning van het IKL en inbreng van IVN een inrichtingsplan opgesteld. De gemeente heeft hierin enkel gefaciliteerd. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de natuurontwikkeling c.q. dorpsgaard inmiddels is gerealiseerd waardoor sprake is van een bestaande situatie.
Met de landschaps- en natuurontwikkeling ter plaatse van het perceel ten noorden van de Sittarderweg is gestreefd naar een kleinschalig landschap met hagen, boomgaarden en kruidenrijk grasland, gebruik makend van inheemse bomen en struiken. Onderstaand figuur geeft een impressie van de gerealiseerde landschaps- en natuurontwikkeling weer. Ter borging van deze nieuwe invulling zal het volledige gedeelte van het plangebied dat zich ten noorden van de Sittarderweg bevindt worden bestemd als 'Natuur'.
Impressie landschaps- en natuurontwikkeling ten noorden van de Sittarderweg (voor vergrote weergave zie Bijlage 2)
Ook de toekomstige ontwikkelingen ten zuiden van de Sittarderweg zullen voor zover mogelijk landschappelijk worden ingepast. Enerzijds door de aanplant van bomen op het terrein (aan de rand richting de woningen aan de Burgemeester Loefenstraat) en anderzijds door het aanbrengen van een grondwal rondom het gebouw (richting de woningen aan de Sittarderweg). Voor het gehele plangebied geldt hierbij verder dat er zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van, en aansluiting zal worden gezocht bij, bestaande groenstructuren in de vorm van bossages en bomen (rijen). Waar mogelijk zullen deze structuren ook worden versterkt.
Verkeer
Ten gevolge van de transformatie van het voormalig sportcomplex naar gemeenschapsaccomodatie neemt het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied met 102 motorvoertuigen toe (zie Bijlage 3). Samen met het vervallen van de oude c.q. huidige functie zal de hoeveelheid autoverkeer in de omliggende straten maar beperkt toenemen.
Het plangebied is voor autoverkeer bereikbaar via de Sittarderweg (inrit parkeerterrein), welke aansluit op de Onderste Puth. Gezien de toename van het verkeer beperkt is ten opzichte van de voormalige situatie (zijnde sportaccommodatie), worden geen belemmeringen qua verkeersintensiteiten verwacht. Door het plangebied te ontsluiten via de Sittarderweg (en niet via de Onderste Puth), wordt tevens een meer verkeersveilige verbinding gecreëerd.
Vanaf de Onderste Puth is het plangebied enkel bereikbaar voor fietsers en wandelaars. Er is hier tevens een oversteekplaats met zebrapad voorzien, om ook hier een verkeersveilige verbinding te creëren.
Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling dient niet te leiden tot parkeeroverlast in de nabije omgeving. Uitgangspunt is dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Bureau Kragten heeft de parkeerbehoefte ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling inzichtelijk gemaakt ('Parkeerberekening Gemeenschapshuis Puth', d.d. 3 oktober 2023, zie ook Bijlage 3).
De gemeente Beekdaelen heeft geen eigen parkeernormen vastgesteld. Om die reden zijn de parkeerkencijfers zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW aangehouden. Op basis van de kencijfers zijn er parkeernormen die gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.
Om het minimale aantal parkeerplaatsen te kunnen berekenen moet worden voldaan aan de CROW publicatie. In de CROW wordt onderscheid gemaakt in vier gebiedstypes, namelijk: Centrum, Schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Tevens wordt een onderscheid gemaakt in stedenlijkheidsgraad. De kern Puth (incl. randzone) valt in de graad 'niet stedelijk'. Ten slotte wordt onderscheid gemaakt in de verschillende functies welke zullen worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Het planvoornemen van een nieuw gemeenschapshuis te Puth mengt diverse functies in één voorziening. Hierdoor wordt de voorziening bijna dagelijks gebruik en vinden er regelmatig evenementen in het gemeenschapshuis plaats. Voor het reguliere gebruik zijn er conform de CROW kencijfers 61 parkeerplaatsen voldoende om in de parkeervraag van het gemeenschapshuis voorzien. Tijdens evenementen in het gemeenschapshuis zal de parkeervraag hoger liggen, tot een maximum van 59 parkeerplaatsen en 90 fietsparkeerplaatsen. Wanneer er alsnog een tekort is aan het aantal parkeerplaatsen zou dat opgevangen kunnen worden in de nabije omgeving, zoals op de parkeerplaats aan de Eenheidsstraat.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de regio en de gemeente Beekdaelen plaats.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Onze samenleving hecht grote waarde aan het Nederlandse landschap. Veel mensen wonen, werken en leven in dit landschap. Het geeft mensen identiteit en nodigt uit tot cultuurhistorische en ecologische beleving. Landschapskwaliteit is een zachte waarde, die moeilijk in geld is uit te drukken, maar wel van (economische) betekenis is. Er wordt soms onzorgvuldig met het landschap omgesprongen, ook al is dit doorgaans geen vooropgezette keuze. Vaak gebeurt het omdat een ontwikkeling vanuit een eenzijdig belang is ingestoken, er onvoldoende aandacht is geweest voor landschapskwaliteit en beperkt met bewoners of andere belanghebbenden uit de omgeving is overlegd.
Een goede indeling van het landelijk gebied is nodig om een vitaal platteland te behouden, waar het prettig is om te werken, wonen en recreëren. Zo moet voorkomen worden dat versnippering plaatsvindt door bedrijfsbeëindiging van landbouwbedrijven. Ook moeten we voorkomen dat ‘verloodsing’ en verrommeling plaatsvindt, of dat vruchtbare landbouwgronden of gebieden met hoge landschappelijke of natuurlijke waarden worden bebouwd of vol gelegd worden met zonnepanelen. Uit het Klimaatakkoord, de voortgaande verstedelijking, de energietransitie en de heroriëntatie van de landbouw, vloeien grote ruimtelijke opgaven voort. Om deze met behoud van draagvlak te kunnen verwezenlijken, is een omgevingsbeleid nodig dat ervoor zorgt dat landschapskwaliteit volwaardig meeweegt bij de planning en uitvoering van projecten.
Gevolg planvoornemen
Met de transformatie van het voormalig sportpark naar gemeenschapsaccomodatie wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van het rijke verenigingsleven en daarmee aan ontmoeting en sociale cohesie binnen de gemeenschap van Puth. De commerciële horecavoorziening levert daarbij ook een positieve bijdrage aan het horeca-aanbod voor inwoners van Puth en het toeristisch-recreatief fiets- en wandelverkeer uit de omgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling worden in onbruik geraakte gronden (van de voormalige voetbalvereniging V.V. Puth) hergebruikt. Er wordt zodoende invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij wordt tevens een kwaliteitsimpuls geleverd door het geheel landschappelijk in te passen en ten noorden van de Sittarderweg in te zetten op natuurontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de doelstellingen van de NOVI.
De Nationale omgevingsvisie (NOVI) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de NOVI te verwezenlijken.
Middels het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In de NOVI is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Gevolg planvoornemen
In het Barro worden zowel aan het plangebied als aan de ontwikkeling van dit planvoornemen geen regels gesteld. Het ruimtelijke Rijksbeleid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van gemeenschapsaccomodatie in de vorm van een gemeenschapshuis in combinatie met een commercieel horecagedeelte met terras (brasserie) met mogelijkheden voor schutterij en een speeltuin. De gronden ten noorden van de Sittarderweg worden daarnaast grotendeels gebruikt voor natuurontwikkeling. Het verzorgingsgebied van de gemeenschapsaccomodatie richt zich op Puth maar eveneens op de gehele directe omgeving. In die zin kan er dus gesproken worden van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'.
Behoefte
Dit plan ziet toe op de transformatie van een voormalig sportpark naar gemeenschapsaccomodatie. De gemeenschapsaccomodatie bestaat o.a. uit een gemeenschapshuis inclusief commerciële horecavoorziening met terras. Navolgend wordt voor zowel de maatschappelijke functie van het gemeenschapshuis als de commerciële horecavoorziening de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte toegelicht.
Voor wat betreft het gemeenschapshuis geldt dat hierbinnen ruimten worden ingericht voor verenigingen als de (jeugd)fanfare, schutterij, seniorenvereniging, caranaval vereniging, vrouwenbond en de Zonnebloem. Verenigingen kunnen gelijktijdig gebruik maken van de ruimten in het gemeenschapshuis en de wisselwerking wordt versterkt door bijvoorbeeld breed inzetbare vrijwilligers. Met de ontwikkeling van het gemeenschapshuis wordt zodoende bijgedragen aan het behoud van het rijke verenigingsleven in Puth en daarmee aan ontmoeting en sociale cohesie binnen de gemeenschap van Puth.
De ontwikkeling van het gemeenschapshuis draagt bij aan het herstel van de maatschappelijke functie die het plangebied ooit eerder al had (in de vorm van een voetbalvereniging). De aanwezigheid van de toenmalige vereniging zorgde namelijk voor vermaak en ontmoeting tussen mensen. Er is in dit geval in Puth en haar directe omgeving een belangrijke maatschappelijke voorziening verdwenen. Door een fusie van de voetbalvereniging zijn de voormalige kantine en de gronden in onbruik geraakt. Er is momenteel behoefte aan een voorziening die het verenigingsleven en het aanbod van maatschappelijke voorzieningen van Puth en omgeving tegemoet komt. De ontwikkeling van het gemeenschapshuis voorziet hierin. Het gemeenschapshuis vervult zodoende primair een (maatschappelijke) functie voor de verenigingen en inwoners van Puth.
Daarbij geldt dat ook in kwantitatieve zin sprake is van een behoefte aan deze functie. Bureau Stedelijke Planning (projectnr. 20210243, d.d. 17 februari 2023) heeft onderzocht dat, gelet op het aantal inwoners van Puth, behoefte is aan 742 m2 aan gemeenschapshuizen (zie ook Bijlage 4). Binnen het het geplande pand bedraagt het deel dat gebruikt zal worden als gemeenschapshuis 504 m2 Dit past ruimschoots binnen de gestelde behoefte. Uitgangspunt daarbij is wel dat het bestaande gemeenschapshuis Oud-Limburg wordt afgestoten c.q. niet meer voor maatschappelijke functies (zoals een gemeenschapshuis) wordt gebruikt. Dit is conform het voornemen van de voormalige gemeente Schinnen de accommodatie af te stoten en conform het beleid waarin gestreefd wordt naar het behoud van één gemeenschapshuis per kern. Daarnaast voorziet het planvoornemen in een eigentijdse accommodatie dat perspectief biedt aan het verenigingsleven in Puth. De accommodaties die momenteel nog gebruikt worden door de verenigingen zijn verspreid gelegen, matig bereikbaar, moeilijk toegankelijk en/of minder geschikt voor een maatschappelijke functie. Samengevat kan gesteld worden dat de huidige accommodaties niet toekomstbestendig zijn. Om de verenigingen voor Puth te behouden en te voorkomen dat de verenigingen en daarmee de leefbaarheid in een negatieve cyclus geraken is een kwaliteitsimpuls nodig dat niet op de locatie van het huidige gemeenschapshuis kan worden gerealiseerd.
Op de locatie aan de Sittarderweg is de ruimte er wel. Daar kan een toekomstbestendig gemeenschapshuis gerealiseerd worden dat kan bijdragen aan het behoud van het rijke verenigingsleven in Puth en daarmee aan ontmoeting en sociale cohesie binnen de gemeenschap van Puth. Verenigingen kunnen gelijktijdig gebruik maken van de ruimten in het gemeenschapshuis en de wisselwerking wordt versterkt door bijvoorbeeld breed inzetbare vrijwilligers. Door realisatie van een nieuw gemeenschapshuis gekoppeld met horecafuncties zorgt ervoor dat de verschillende functies elkaar versterken en een nieuw kloppend hart van het dorp ontstaat.
Door het ontwikkelen van het gemeenschapshuis aan de Sittarderweg ontstaat een eigentijdse maatschappelijke voorziening die goed bereikbaar en goed ontsloten is en aansluit op de behoeften van de verenigingen. Door ingebruikname van het nieuwe gemeenschapshuis zal het bestaande gemeenschapshuis haar gebruikers kwijtraken en daarmee haar (maatschappelijke) bestaansrecht verliezen. Gymzaal De Trefputh zal niet langer meer oneigenlijk gebruikt worden door maatschappelijke verenigingen anders dan sportverenigingen. Het bestaande gemeenschapshuis Oud-Limburg dat momenteel nog in eigendom is van de gemeente zou een andere (commerciële) functie kunnen krijgen. Om leegstand tegen te gaan is het van belang dat het bestaande gemeenschapshuis niet meer voor maatschappelijke functies wordt gebruikt.
Samenvattend: voor het gemeenschapshuis aan de Sittarderweg in Puth is op basis van de Ladder voldoende behoefte aangetoond. Daarmee is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.
Voor wat betreft de commerciële horecavoorziening met terras (brasserie) geldt dat het huidig aanbod aan horeca in Puth beperkt is en restaurants onder gemiddeld zijn vertegenwoordigd. Dit, terwijl horeca juist voor levendigheid en ontmoeting zorgt. Consumenten zijn daarbij in toenemende mate op zoek naar bijzondere concepten op verrassende locaties met een verhaal. Onderhavige locatie, gelegen in het groen en in combinatie met het gemeenschapshuis met typische Limburgse verenigingen, speelt hierop in. Daarnaast geldt dat het plangebied is gelegen nabij wandel, fiets- en mountainbikeroutes. Dit zorgt voor de nodige toevloeiïng van toeristen. Momenteel hebben de wandelaars van de populaire NS-wandeling Limburg Plateau en fietsers van meerdere routes door en om de locatie echter weinig keuze voor horeca in Puth.
De commerciële horecavoorziening vervult primair een functie voor de inwoners van Puth en secundair voor de omliggende kernen Schinnen, Nagelbeek-Hegge, Sweikhuizen, Thull en Hommert (gedeeltelijk). Naast de inwoners wordt ook de nodige vraag verwacht vanuit wandelaars en fietsers (toeristen) die langs Puth komen. Ook voor de commerciële horecavoorziening blijkt dat er, naast de kwalitatieve behoefte, sprake is van een kwantitatieve behoefte. Er wordt verwacht dat voor horecavestigingen in Puth tot 2031 sprake is van marktruimte van ca. 410 m2 tot 610 m2 bvo. Volgens de ladder dient in de kwantitatieve behoefte ook de kwantitatieve vraag te worden geconfronteerd met de omzetclaim van het huidige horeca-aanbod. Uit de confrontatie blijkt dat er in de huidige situatie marktruimte is voor 310 m2 bvo horeca. Door de toegenomen binding en toevloeiing (door de versterkte horecastructuur) zal deze ruimte tot 2031 toenemen met ongeveer 480 m2 bvo. De ontwikkeling van onderhavige commerciële horecagelegenheid (ca. 1.71 m2 bvo) past hier ruimschoots binnen en er is ruim voldoende marktruimte hiervoor.
De toevoeging van een horecavestiging in Puth zorgt voor werkgelegenheid en een versterking van de levendigheid en dynamiek in het gebied waardoor nieuwe investeringen kunnen worden uitgelokt. De verwachting is dat mogelijke negatieve ruimtelijk-economische effecten (zoals omzetverdringing bij bestaande horeca en kans op leegstand) beperkt zijn omdat:
Het functioneren van het bestaande aanbod in Puth zal daarom niet in gevaar komen met de komst van de brasserie aan de Sittarderweg.
Samenvattend: voor de brasserie aan de Sittarderweg in Puth is op basis van de Ladder voldoende behoefte aangetoond, zowel kwantitatief als kwalitatief. Daarmee is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Met de combinatie van een gemeenschapshuis en een commerciële horecavoorziening op de locatie van het voormalig sportcomplex zijn tevens een aantal evenementen in het gemeenschapshuis mogelijk in Puth, zoals toneel- en/of muziekuitvoeringen. Zo voegt de ontwikkeling niet alleen iets toe aan het horeca aanbod, maar ook aan het aanbod aan accommodaties voor het organiseren van activiteiten van verenigingen. Door realisatie van een nieuw gemeenschapshuis gekoppeld met horecafuncties zorgt ervoor dat de verschillende functies elkaar versterken en een nieuw kloppend hart van het dorp ontstaat.
Locatie
Het planvoornemen voorziet in de realisatie een gemeenschapsaccommodatie ter plaatse van in onbruik geraakte gronden, welke eerder werden gebruikt door V.V. Puth en andere verenigingen. Deze gronden bevinden zich aan de rand van Puth op de overgang naar het buitengebied. De gronden ten noorden van de Sittarderweg worden daarnaast grotendeels gebruikt voor natuurontwikkeling. Deze gronden worden daarmee als het ware teruggegeven aan de natuur in het buitengebied. Een deel van de het planvoornemen voorziet dus in hergebruik van gronden welke voorheen eveneens een maatschappelijke functie hebben gehad en een deel voorziet in het teruggeven van gronden aan de natuur.
Gevolg planvoornemen
Uit de afwegingen waar de ladder om vraagt blijkt dat er behoefte is aan een nieuwe maatschappelijke voorziening voor de huisvesting van het verenigingsleven in de kern Puth in combinatie met een commerciële horecagelegenheid. Er is daarbij sprake van hergebruik van deels in onbruik geraakte gronden Er is hiermee sprake van een herbestemming van een 'vrijkomende' locatie en zorgvuldig ruimte gebruik. Het planvoornemen past in die zin binnen de afweging waar de ladder om vraagt.
De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband inmiddels het POL2014 vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). Deze is vastgesteld 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied, net als in het POL, grotendeels gelegen in het landelijk gebied (buitengebied). Enkel een strook gronden aan de noordzijde van het plangebied is gelegen binnen de zone 'groenblauwe mantel' (voorheen: bronsgroene landschapszone). Een strook gronden aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied (landelijke kern). Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggend planvoornemen is geen sprake van relevante wijzigingen. Het planvoornemen ligt in lijn met het POVI en kan daarom met betrekking tot de provinciale visie als toekomstbestendig worden geacht.
Uitsnede POVI met plangebied bij rode contour
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in transformatie en opwaardering van voormalige voetbalvelden met omliggende voorzieningen. Er wordt dus gebruik gemaakt van in onbruik geraakte gronden. Deze ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten welke behoren bij de gebieden landelijke kern en het buitengebied. Daarnaast wordt in het noordelijk deel van het plangebied voorzien in natuurontwikkeling. Deze ontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten welke behoren bij de gebieden buitengebied en groenblauwe mantel c.q. bronsgroene landschapszone. De natuurontwikkeling versterkt de groenblauwe mantel c.q. bronsgroene landschapszone zelfs en zorgt voor een natuurlijke buffer tussen Puth en de rest van het buitengebied. Door de natuurontwikkeling in combinatie met landschappelijke inpassing wordt tevens gehoor gegeven aan de eis voor behoud en versterking van natuurwaarden. Gezien het voorgaande vormt de POVI geen belemmering voor het planvoornemen.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 is gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld en op 16 januari 2015 inwerking getreden. Het POL2014 is inmiddels vervangen door de Provinciale Omgevingsvisie (zie voorgaande paragraaf 3.2.1). De Omgevingsverordening 2014 (geconsolideerde versie d.d. 16 december 2022) is nog geldig en voorziet in de juridische doorwerking van het provinciaal omgevingsbeleid. De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
Op basis van de omgevingsverordening maakt het plangebied deel uit van:
Duurzame verstedelijking - Landelijk gebied
Het plangebied is grotendeels binnen het landelijk gebied c.q. buitengebied gelegen. Op basis van artikel 2.2.2 volgt dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (zijnde de Ladder voor duurzame verstedelijking). Zoals in paragraaf 3.1.3 beschreven, wordt aan de Ladder-toetsing voldaan.
Uitsnede kaart 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014'
Voor een kleine strook gronden, gelegen in de zuidoostelijke hoek van het plangebied, geldt dat deze binnen het bebouwd gebied liggen. Ter plaatse van deze gronden is gedeeltelijk de ontwikkeling van de speeltuin, de aanleg van een fiets-/voetpad en de zeer beperkte uitbreiding van een woonperceel in verband met grondtransactie voorzien. Hiervoor gelden geen nadere eisen op basis van de ligging binnen het bebouwd gebied.
Bronsgroene landschapszone
Voor het deel van het plangebied dat ten noorden van de Sittarderweg is gelegen geldt dat een strook grond (aan de noordzijde) in de bronsgroene landschapszone ligt. Ter plaatse van deze strook grond is de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden voorzien. De landschaps- en natuurontwikkeling versterkt de bronsgroene landschapszone ter plaatse en zorgt voor een natuurlijke buffer tussen Puth en de rest van het buitengebied. In dit bestemmingsplan wordt de landschaps- en natuurontwikkeling geborgd door ter plaatse de bestemming 'Natuur' op te nemen.
Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap'
Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de 'quality of life' belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten. De landschappelijke kwaliteiten moeten er behouden blijven, duurzaam worden beheerd en waar mogelijk versterkt. Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt door de Provincie Limburg en door de economische topsectoren gezien als een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor bedrijven en bewoners. Het Nationale Landschap biedt ruimte voor regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief grondgebonden landbouwbedrijven, maar met respect voor de omgeving. Grootschalige woningbouw, megastallen en bedrijventerreinen zijn er niet toegestaan.
Door de natuurontwikkeling in combinatie met landschappelijke inpassing wordt gehoor gegeven aan de eis voor behoud en versterking van natuurwaarden in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Er wordt met de inrichting van het plangebied voldoende rekening gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten (reliëf, open-gesloten karakter. het groene karakter en cultuurhistorisch erfgoed. Deze worden ter plaatse zelfs versterkt door het voormalige sportcomplex grotendeels om te zetten in een groene omgeving in aansluiting op het buitengebied. Dit is ook aan de orde bij inmiddels bestaande 'dorpsgaard. Het bestaande reliëf binnen het plangebied blijft ongewijzigd, alleen rondom het gemeenschapshuis zelf worden enkele wallen aangelegd als afscherming richting de aangrenzende woningen. Dit is direct aansluitend op rand van de kern Puth zodat de impact op het buitengebied beperkt is. In het kader van de landschappelijke inpassing en de natuurontwikkeling blijft het bestaande groen behouden en waar nodig wordt dit versterkt zonder dat dit ten koste gaat van het open-gesloten karakter ter hoogte van het plangebied. Dit betreft met name het versterken van de reeds bestaande houtsingels. Hierdoor krijgt het plangebied ook een groener karakter. Ten aanzien van cultuurhistorisch erfgoed wordt verwezen naar paragraaf 4.12.4.
Na-ijlende effecten steenkoolwinning
In de verordening is in artikel 2.16.1 ten aanzien van na-ijlende gevolgen bepaald dat gemeenten in de toelichting van een ruimtelijk plan beschrijven op welke wijze rekening is gehouden met na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning.
Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).
Op basis van de Nederlandse samenvatting, het 'Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen' van 14 december 2016 kan geconcludeerd worden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het mijnconcessiegebied waarbinnen de mijnbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierdoor is voor onderhavige situatie sprake van na-ijlende gevolgen voor het planvoornemen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.
Klimaatadaptatie
Op basis van de wijzigingsverordening is artikel 2.19.1 klimaatadaptatie toegevoegd. In dit artikel is bepaald dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van:
Daarbij moeten de volgende risico's betrokken worden: wateroverlast, overstroming en droogte door gebruik te maken van de informatie van gemeentelijk regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.
Daarin is voorzien in onder meer paragraaf 3.3.2 van deze toelichting.
Gevolg planvoornemen
De transformatie van het voormalig sportpark naar gemeenschapsaccomodatie is niet in strijd met de regels gesteld in de Omgevingsverordening 2014.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Provinciale Staten hebben de nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021. Omdat deze Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Het Rijk heeft de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 januari 2024. Daarmee wordt automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Kaart 'Wonen, werken en recreëren'
Uitsnede kaart 'Landschap'
Gevolg planvoornemen
De Omgevingsverordening (2021) betreft hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening 2014. Net als bij de Omgevingsverordening 2014, is het plangebied gelegen in het buitengebied, met een kleine strook gronden in noorden in de groenblauwe mantel en een kleine strook gronden in het zuidoosten in de landelijke kern. Daarnaast geldt dat het plangebied deel uit blijft maken van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Voor deze thema's in relatie tot het planvoornemen is sprake van een beleidsneutrale omzetting.
Geconcludeerd wordt dat de transformatie van het voormalig sportpark naar gemeenschapsaccomodatie niet in strijd is met de regels gesteld in de Omgevingsverordening 2021.
Het klimaat verandert en dat is ook merkbaar in Beekdaelen. Zo leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en drogere zomers. Dat heeft gevolgen voor onder andere onze gezondheid en onze leefomgeving. Daarom is het zaak ook bij ruimtelijke plannen klimaatadaptief bouwen c.q. ontwikkelen als ontwerpprincipe mee te nemen en maatregelen waar nodig dan wel mogelijk te borgen. Dit komt terug in de NOVI en in de provinciale Omgevingsvisie Limburg. Door het Rijk is de opgave om Nederland vóór 2050 klimaatproof te maken vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Door de parkstadgemeenten is samen met het Waterschap Limburg, het Waterschapsbedrijf Limburg en de WaterleidingsMaatschappij Limburg een Regionale Klimaatadaptatiestrategie met uitvoeringsprogramma opgesteld, die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 12 april 2022.
Om aan het voorgaande invulling te kunnen geven is samenwerking en het creëren van bewustwording nodig. Daarbij geven we als gemeente het goede voorbeeld. We benutten daarbij zelf meekoppelkansen en stimuleren anderen dergelijke kansen ook te benutten. De aanpak is ook gebiedsgericht, waarbij per gebied naar functies en kwetsbaarheden wordt gekeken.
Gevolg planvoornemen
Onderhavig plangebied ligt aan de rand van de kern Puth en was voorheen in gebruik als sportcomplex. De strategie bestaat hier uit het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress. De omgang met water zal hierna nog nader worden uitgewerkt in de waterparagraaf (zie paragraaf 4.11). Voor wat betreft het voorkomen c.q. beperken van hittestress is rekening gehouden met de inrichting van het terrein. Het gebruik van verhardingen wordt zoveel mogelijk beperkt. Dit uit zich in de uitvoering van het parkeerterrein. Deze bestaat uit grasbetontegels. Voor de voetpaden wordt gebruik gemaakt van granulaat. Verder zal bij de verdere uitwerking van het bouwplan voor het gemeenschapshuis gekeken worden of het gebouw voorzien kan worden van een 'groen dak'. Het plangebied krijgt verder een groene inrichting waarbij de nodige bomen worden aangeplant. Deze zorgen voor de nodige verkoeling. De kans op hittestress word hierdoor binnen het plangebied tot een minimum beperkt.
In de beleidsnotitie 'Leven en en werken in het landschap' (vastgesteld 8 januari 2019) zijn de strategische hoofdlijnen voor een visie van Onderbanken-Nuth-Schinnen (ONS) vastgelegd. In deze strategische visie gaat de aandacht hoofdzakelijk uit naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities van de gemeente Beekdaelen vanuit het motto 'Leven en werken in het landschap'. In de samenleving als geheel voltrekken zich grote veranderingen. Dit betekent dat er nieuwe opgaven wachten. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor de gemeente om zich nadrukkelijker te profileren. Het gaat daarbij om de volgende veranderingen:
Op basis hiervan zijn in samenhang met de urgente transities vier strategische ontwikkelperspectieven te benoemen waarlangs de gemeente Beekdaelen zich krachtig wil profileren en ontwikkelen. Dit zijn:
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen draagt nadrukkelijk bij aan het ontwikkelingsperspectief 'Excellent wonen en vitale kernen'. De ontwikkeling van de gemeenschapsaccomodatie draagt namelijk sterk bij aan versterking van de sociale cohesie en leefbaarheid van de kern Puth. De transformatie van het voormalig sportpark naar gemeenschapsaccomodatie gaat tevens gepaard met de benodigde kwaliteitsverbetering in de vorm van landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling. Op deze wijze wordt ook bijgedragen aan het speerpunt 'Landschappelijke ontwikkeling als kans voor lokale en regionale opgaven'.
Uit de Strategische Visie zijn dorpsontwikkelingsprogramma's, ook wel uitvoeringsprogramma's, voortgekomen. De toenmalige gemeente Schinnen heeft voor de kern Puth tevens een dorpsontwikkelingsplan opgesteld. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de voor dit planvoornemen relevante aspecten uit het dorpsontwikkelingsplan van Puth.
De totaalvisie van het dorpsontwikkelingsplan voor Puth, het plangebied is roodomlijnd. Op deze kaart is goed te zien dat het plangebied speciale aandacht krijgt binnen de visie
De gele ster op voorgaande afbeelding houdt in dat de gronden van het voormalige sportpark worden gezien als belangrijke ontwikkelingslocatie. Daarnaast gaat er in dit geval speciale aandacht uit naar het ontwikkelen van braakliggend terrein (de voetbalvelden). Ook het opwaarderen van de speeltuin wordt in de visie letterlijk genoemd. Daarnaast is men voornemens om de noordelijke dorpsentree op te waarderen. Voornoemde maatregelen c.q het planvoornemen dragen hier aan bij. Tot slot wordt het plangebied binnen de visie gezien als een mogelijk te ontwikkelen cohesiegebied. Binnen cohesiegebieden spelen gemeenschapsaccommodaties en de doorontwikkeling hiervan een belangrijke rol. Belangrijke uitgangspunt voor de kern Puth hierbij is: het creëren van een basisaanbod aan algemeen toegankelijke voorzieningen in elke kern. Het plangebied is als zodanig benoemd als cohesiegebied.
Schematische uitwerking van het cohesiegebied in Puth, het plangebied is roodomlijnd
Legenda behorend bij voorgaande afbeelding, nummers 1, 4 en 6 zijn van toepassing op het plangebied
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen is als zodanig een concrete uitwerking van de verschillende doelen en uitgangspunten uit het dorpsontwikkelingsplan voor Puth, voortgekomen uit de Strategische Visie van de gemeente Beekdaelen.
Op 26 september 2020 heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit' vastgesteld. In deze notitie is een visie gegeven hoe ieder individu, iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust landschap voor de huidige generatie en de generaties na hen. Dit is eigenlijk niet nieuws, alleen de noodzaak is niet meer een zaak van nutsdoeleinden maar van sociale binding, leefbaarheid, biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Een groene omgeving heeft namelijk positieve effecten op fysieke en mentale gezondheid, het klimaat, op biodiversiteit en op ecologische processen, waterberging en infiltratie van hemelwater, verkoeling en het reduceren van het hitte-eilandeffect. Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit dat er niet alleen een sturende en uitvoerende overheid is maar ook een overheid die ondersteuning verleent aan initiatieven en de bevolking weet te activeren.
Activatie van eenieder met een hart voor natuur en landschap heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de wijze waarop het gemeentelijk groenbeheer en onderhoud plaatsvindt. Doelstelling is het (gemeentelijk) groenbeheer zodanig in te richten dat ingespeeld kan worden op lokale initiatieven van bijvoorbeeld vergroening en zelfbeheer.
Gevolg planvoornemen
Voor onderhavig planvoornemen geldt dat de gemeente Beekdaelen zelf initiatiefnemer is. Het planvoornemen vindt plaats op in onbruik geraakte gronden met weinig tot geen landschappelijke waarden. Het betreft immers een in onbruik geraakt sportcomplex.
Middels de transformatie tot gemeenschapsaccomodatie wordt o.a. een impuls gegeven aan de landschaps- en natuurontwikkeling ter plekke. Het terrein wordt zo ingericht dat voldoende ruimte is voor hemelwaterberging en infiltratie van hemelwater. Aan de randen van het complex worden landschappelijk waardevolle planten en bossages aangeplant, waarmee tevens een meer natuurlijke overgang van de kern Puth naar het buitengebied wordt gecreëerd. Op het perceel ten noorden van de Sittarderweg wordt nog intensiever ingezet op landschaps- en natuurontwikkeling, mede door ontwikkeling van een dorpsgaard.
De gemeenschapsaccomodatie biedt ruimte voor ontmoeting en recreatie binnen een (kleinschalig) klimaatrobuust landschap. Het planvoornemen draagt zodoende bij aan de ambities zoals gesteld in de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit'.
De gemeente Beekdaelen is per 1 januari 2019 een fusie van de gemeenten Nuth, Schinnen en Onderbanken. De visie op het welstandsbeleid voor de voormalige gemeente Schinnen was vastgelegd in de welstandsnota 'Visie Welstandbeleid rayon Beek-Meerssen-Stein-Schinnen' (samen met de genoemde gemeenten). De voormalige gemeenten Nuth en Onderbanken hadden geen welstandsbeleid.
Doel van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit door middel van een zo concreet en objectief mogelijk toetsingskader met als uitgangspunt geen overbodige verregaande regelgeving. Hiervoor zijn de belangrijke (beschermde) gebieden gekarakteriseerd, in beeld gebracht en van duidelijke beoordelingscriteria voorzien. Tevens is een aantal beoordelingsvrije gebieden (met behoud van de excessenregeling) aangewezen, waardoor waar mogelijk vrijheid voor de burgers wordt geschapen.
Uitsnede kaart 'Gebiedsindeling gedifferentieerd'
Gevolg planvoornemen
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen een beoordelingsvrij gebied met behoud van excessenregeling (gele kleur), waardoor de bouwplannen niet ter beoordeling hoeven te worden voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Een strook gronden aan de oostelijke zijde van het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Historisch lint' (oranje kleur) en een strook gronden aan de noordzijde ligt in 'Waardevol buitengebied: Waardevolle landschappen' (blauwe kleur). Voor wat betreft de gronden gelegen binnen de zone 'Waardevol buitengebied: Waardevolle landschappen' geldt dat hier geen sprake is van een bouwplan.
Voor de zone 'Historisch lint' geldt dat deze de linten in- en aansluitend aan de historische kernen, alsmede zelfstandige buurtschappen en bebouwingsconcentratie omvat. De gebieden bestaan uit een historisch lintpatroon met daaromheen in meer of mindere mate straten met decenniumwoningen. De lintbebouwing bestaat veelal uit betrekkelijk gesloten straatwanden en een smal meanderend wegprofiel met kleinschalige bebouwing en een structuur van doorzichten. De inrichting van het openbare gebied ondersteunt de belevingswaarde en de karakteristieke beeldwerking.
Het historisch lint concentreert zich nabij het plangebied met name op de bebouwing gelegen aan weerszijden van de Onderste Puth. Het plangebied zelf betreft een in onbruik geraakt sportcomplex: er zijn binnen het plangebied geen kenmerken aanwezig die duiden op een ruimtelijke binding met het historisch lint. De huidige en toekomstige bebouwing binnen het plangebied zijn ook niet binnen het lint gelegen, maar juist op een grote afstand aan de achterzijde van de straatwand. Deze bebouwing is slechts in beperkte mate zichtbaar vanaf het historisch lint. Zodoende wordt gemotiveerd dat de beoordelingscriteria voor het historisch lint in dit geval niet toepasbaar zijn voor onderhavig bouwplan. Ook dit deel van het plangebied wordt beschouwd als beoordelingsvrij (met behoud van excessenregeling).
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
Het planvoornemen voorziet in de transformatie en opwaardering van het sportpark Puth tot een gemeenschapsaccommodatie in combinatie met landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling. Hiermee wordt een nieuwe invulling gegeven aan het voormalige sportcomplex. Het planvoornemen draagt bij aan de versterking van de overgang van de kern naar het aangrenzende buitengebied. De transformatie en opwaardering is dermate kleinschalige waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag. De categorie stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is niet van toepassing. Door de kleinschaligheid van de ontwikkeling blijft het planvoornemen onder de drempel van deze categorie. Het planvoornemen is namelijk kleiner dan een oppervlakte van 100 hectare of meer, het bevat geen aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen of het bevat geen bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Het planvoornemen is dan ook niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Er is daardoor geen sprake van m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het plangebied betreft een voormalig sportcomplex aan de rand van de kern Puth als overgang naar het aangrenzende buitengebied. De relatie met dit buitengebied is beperkt door de tussenliggende Sittarderweg en de verschillende functies aan de overzijde van deze weg. Een uitgebreidere beschrijving van de ligging van het plangebied in relatie tot de omgeving is opgenomen in paragraaf 1.2 van deze toelichting. Een uitgebreidere beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in Hoofdstuk 2 van deze toelichting.
In de Wet natuurbescherming is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Wet natuurbescherming. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft Geleenbeekdal die circa 1,2 km zuidelijk van het onderzoeksgebied is gelegen.
Gezien de afstand (1,2 km) tot Natura 2000-gebied Geleenbeekdal zijn er geen significante effecten op dit gebied te verwachten. Ook ten aanzien van het aspect stikstof worden geen negatieve effecten verwacht (Bijlage 9). De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In dit hoofdstuk (Hoofdstuk 4) zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.
Door de transformatie en opwaardering van het sportpark Puth tot een gemeenschapsaccommodatie in combinatie met landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject en wordt niet verwacht dat negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.
Als het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is van een ruimtelijke ontwikkeling, dan neemt deze de beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld in een zo vroeg mogelijk stadium (vóór de terinzagelegging van het ontwerpbesluit). Bevoegd gezag hoeft hiervoor géén aanmeldnotitie op te stellen. In het kader van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan heeft namelijk de afweging plaats gevonden of sprake is van significante effecten op de omgeving. De resultaten en verantwoording hiervan zijn in voorgaande paragrafen inzichtelijk gemaakt.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Historisch bodemonderzoek
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Om aan deze eis te kunnen voldoen is er een historisch bodemonderzoek ter plaatse van het voormalige sportcomplex (met sportvelden bestaande uit grasmatten, geen kunstvelden) uitgevoerd door Econsultancy, datum 14 maart 2018, rapportnummer 6124.001 versienummer D1. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5.
Op basis van het historisch bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied voor de beoogde functies nader onderzocht dient te worden.
Verkennend bodemonderzoek, inclusief asfaltonderzoek
(Econsultancy, datum 1 augustus 2022, rapportnummer 6124.007, versienummer D1, Bijlage 6)
Binnen het plangebied zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Daarnaast heeft ook verkennend onderzoek naar asbest in bodem/puin plaatsgevonden. In de bodem/puin en zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Tot slot is gebleken dat de asfaltverharding als teervrij kan worden aangemerkt.
Op basis van voorgaande bevindingen kan in het kader van de bestemmingsplanwijziging gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, volgens Econsultancy, géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Naijlende effecten steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).
Hieruit blijk dat het plangebied gelegen is binnen het concessiegebied van Staatsmijn Emma. Vanuit dat gegeven is bureau IHS te Aken ingeschakeld voor het opstellen van een risicoanalyse ten aanzien van mogelijke invloeden van het mijnverleden op de bebouwing binnen het plangebied. De belangrijkste conclusies zijn als volgt.
Te plaatse van het plangebied is de mijnwaterstijging inmiddels volledig gestagneerd op een niveau van ongeveer 156 meter boven het oppervlak van het Carboon (een geologische laag waarin ontginning plaatsvond). Er zijn daardoor in de toekomst geen oppervlakte-invloeden te verwachten uit stijgend mijnwater.
Omdat de afbouw aan de bovenzijde begrenst is door meer dan 20 meter vastgepakt gesteente is ten aanzien van bezwijkende mijngangen geen oppervlakteschade te verwachten. Er zijn dan ook geen nieuwe 'dagopeningen' en drempels aan het maaiveld meer te verwachten.
Binnen het plangebied zijn geen opwaartse of neerwaartse boringen gekarteerd. Eventuele toekomst schade aan het maaiveld is dan ook niet te verwachten.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarin significante verschil-stijgingen niet uitgesloten kunnen worden. Hier valt in de toekomst ook geen schade door te verwachten.
Er zal in het plangebied geen effect ontstaan van het mijnwater op het grondwater en op het freatisch water. Wel zal het freatisch grondwaterniveau in de toekomst dichtbij het maaiveld blijven liggen.
In het plangebied zijn geen winningen en gangen aanwezig. Er zijn dan ook geen aanvullende adviezen noodzakelijk ten aanzien van bv. diepe boringen voor paalfunderingen, kelders/kruipruimten van nieuwe gebouwen en nieuwe hoofdriolering. Mogelijk naijlende gevolgen in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn echter geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, een onderzoek naar wegverkeerslawaai is in dat opzicht niet noodzakelijk. Het planvoornemen voorziet wel in voorzieningen die qua geluid van invloed kunnen zijn op geluidgevoelige objecten (in dit geval woningen) in de directe omgeving. Om die reden is er een akoestisch onderzoek naar zowel wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 6124.012, d.d. 19 oktober 2023, Bijlage 7) als industrielawaai (Econsultancy, rapportnummer 6124.011, d.d. 12 oktober 2023, Bijlage 8) uitgevoerd.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is bij de toetsing uitgegaan van de heersende en toekomstige situatie. Uit de vergelijking van de geluidbelasting in de toekomstige situatie met de geluidbelasting in de heersende situatie volgt dat de netto toename ten hoogste 0,81 dB bedraagt als gevolg van de Sittarderweg. Deze toename is lager dan 2 dB. Derhalve gelden vanuit akoestisch oogpunt, gekeken naar de verkeersaantrekkende werking geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Akoestisch onderzoek industrielawaai
In tabel 4.1 van het akoestisch industrielawaai zijn de hoogst berekende resultaten weergegeven per adres. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de richt- en grenswaarden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' en het Activiteitenbesluit. Vanuit een akoestisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de realisatie van het planvoornemen.
Conclusie
Het aspect geluid (wegverkeers- en industrielawaai) vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Conclusie
Het planvoornemen is niet ingedeeld in een van de voornoemde categorieën. Dit neemt niet weg dat het zeer aannemelijk is dat het planvoornemen ver onder de 3% grens valt. Vergeleken met bijvoorbeeld de realisatie van 1.500 woningen en de hoeveelheid verkeer die een betreffende ontwikkeling aantrekt is de hoeveelheid verkeer die deze ontwikkeling aantrekt verwaarloosbaar. Het invullen van de geschatte verkeersgeneratie (zie ook 2.3.3) in de NIBM-tool leidt tevens tot de conclusie dat het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast valt het plangebied buiten de onderzoek zones van rijks- en provinciale wegen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit is er daarom geen onderzoeksplicht. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Binnen het plangebied wordt het gebruik van een horecavoorziening en gemeenschapsaccomodatie mogelijk gemaakt. Een horecafunctie en gemeenschapsaccomodatie (vergelijkbaar met buurt- / clubhuis) hebben een milieuzone die hinderlijk kan zijn voor, in dit geval, omliggende woningen. In het geval van horeca betreft dit 10 meter voor de aspecten geur en geluid en in het geval van een gemeenschapshuis (buurt- / clubhuis) betreft dit 30 meter voor het aspect geluid.
Conclusie
Het plangebied grenst direct (aan de Burgemeester Loefenstraat en Onderste Puth) of vrijwel direct (aan de overzijde van de Sittarderweg) aan woonpercelen. De beoogde ontwikkeling is binnen de aan te houden richtafstand van 30 meter gelegen in relatie tot de woningen aan de overzijde van de Sittarderweg. Echter het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.5) toont aan dat het woon- en leefklimaat van de woningen wordt gewaarborgd. Daar komt nog bij dat er in het verleden sprake was van een zogenaamd veldsportcomplex met een zonering van 50 meter op het aspect geluid. In het verleden was er kijkend naar het aspect geluid dus wel sprake van enige hinder voor omliggende woningen. Ten opzichte van het verleden is er inzake het aspect bedrijven en milieuzonering dus sprake van een verbetering. Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die van directe invloed op de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen zijn. Omgekeerd vormt de horecavoorziening gezien de afstand van meer dan 10 meter tot de dichtstbijzijnde woningen geen belemmering qua geur. Gezien het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Uitsnede Risicokaart met plangebied bij gele contour
Conclusie
Voor het plangebied geldt dat de dichtstbijzijnde risicobron zich op ruim 1,1 kilometer afstand bevindt. Dit betreft een gasleiding die ten westen van Puth langs loopt. Rekening houdende met de maximale invloedssfeer van hogedruk aardgasleidingen wordt voor deze risicobron een inventarisatiegebied van 600 meter om het plangebied gehanteerd. De gasleiding is op grotere afstand gelegen en daarmee buiten het invloedsgebied van hogedruk aardgasleiding gelegen. De gasleiding vorm dan ook geen belemmering voor het plangebied en een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.
Wel is het plangebied gelegen in het invloedsgebied (4.000 meter) van de rijksweg A76 maar valt buiten het plasbrandaandachsgebied en de 10-6 contour. De A76 vormt daarmee geen harde belemmering voor het planvoornemen. Echter gelet op de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied dient op grond van artikel 7 van het Bevt het groepsrisico verantwoord worden. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter van de rijksweg A76 ligt, is het conform artikel 8, lid 1 van het Bevt en de HART niet noodzakelijk om de invloed van het planvoornemen op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag dient bij de besluitvorming in te gaan op de bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen. Conform artikel 9 van het Bevt dient het bevoegd gezag de Veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen inzake de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De spoorlijn Sittard-Heerlen, die parallel loopt aan de rijksweg A76, heeft geen plasbrandaandachtsgebied en een 10-6 contour van 0 meter. Het invloedsgebied van de spoorlijn reikt tot 460 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Sittard-Heerlen is gelegen. Deze risicobron vorm dan ook geen belemmering voor het plangebied. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
De invloedssfeer van vaarwegen die aangewezen zijn als basisnetroute reikt maximaal tot 1.070 meter en is afhankelijk van de getransporteerde stofcategorie. Binnen deze zoekstraal zijn echter géén vaarwegen aanwezig die aangewezen zijn als basisnetroute. Er kan worden geconcludeerd worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van vaarwegen valt. Deze risicobron vorm dan ook geen belemmering voor het plangebied
Advies Veiligheidsregio Zuid-Limburg
Op basis van voorgaande inventarisatie is gebleken dat het plangebied gelegen is in het invloedsgebied van de A76. Als gevolg hiervan geldt een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Conform artikel 9 Bevt dient de Veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamhed.
In dat kader heeft de Veiligheidsregio per mail d.d. 13 november 2023 laten weten geen aanleiding te zien om een advies externe veiligheid uit te brengen.
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Omgevingswet
Met de komst van de omgevingswet veranderen een aantal zaken met betrekking tot externe veiligheid. Zo krijgen, conform bijlage 7 onderdeel C van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), alle basisnetroutes een brandaandachtsgebied (BAG) en een explosieaandachtsgebied (EAG). Voor het BAG geldt een vaste afstand van 30 meter en voor het EAG een vaste afstand van 200 meter. Basisnetroutes kennen (nog) geen gifwolkaandachtsgebieden(GAG) in het BKL. Echter wanneer deze wel worden toegewezen zullen deze naar verwachting begrenst worden op ongeveer 300 meter.
Gebleken is dat het plangebied op meer dan 300 meter afstand is gelegen van de basisnetroutes en daarmee niet is gelegen binnen een toekomstig BAG, EAG en/of GAG. Voor het plangebied hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met mogelijke aanvullende bouweisen gericht op de effecten van brand, explosie en gifwolk voor basisnetroutes.
Voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen moeten, conform bijlage 7 onderdeel D van het Bkl de aandachtsgebieden berekend worden. De omvang van de aandachtsgebieden zijn hierbij nagenoeg gelijk aan de 1% letaliteitsgrens. Daarmee ligt het plangebied buiten het toekomstige BAG van de nabijgelegen buisleidingenstrook.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied. Geleenbeekdal, bevindt zich op ongeveer 1,3 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit enkele een extern effect. Dergelijke externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door het voorgenomen planvoornemen binnen het plangebied zijn, gezien de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de geplande herinrichting en mogelijke toename in gebruik van het plangebied op voorhand niet uit te sluiten. Vervolg onderzoek in dat kader van de gebiedsbeschermingspragrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt dan ook noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie onderzocht worden middels aeriusberekeningen (realisatie- en gebruiksfase (zie paragraaf 4.10.3).
Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. Het plangebied ligt echter wel gedeeltelijk binnen een gebied, behorend tot het Provinciaal Natuurnetwerk en in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Nationaal Natuurnetwerk. Het meest nabij gelegen Natuurnetwerk bevindt zich ongeveer 280 meter ten westen van het plangebied . Het noordelijk deel van het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de groenblauwe mantel. Dit is ter plaatse van de beoogde natuurontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 2.3.2). Hiermee wordt juist bijgedragen aan het Provinciaal Natuurnetwerk. Verder worden door de afstand van het voorgenomen planvoornemen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Nationaal Natuurnetwerk niet aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk worden dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van houtopstanden vallen de bomen op en rondom het sportveld niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op dit deel van het plangebied is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht. Mogelijk gelden wel de gemeentelijke verordeningen. De bomen op en rond de 'dorpsgaard' vallen onder artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming waardoor een meldingsplicht geldt voorafgaand aan eventuele kap. Tevens draagt de rechthebbende zorg voor de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand. Indien de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand gerealiseerd wordt, is er geen ontheffing van artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming benodigd. De (eventuele) kapmelding dient te worden ingediend bij de provincie Limburg.
Zoals in de vorige paragraaf aangegeven dient ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In dat kader is een onderzoek naar stikstofdepositie (Econsultancy, rapportnummer 6124.10. d.d 16 november 2023, Bijlage 9) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de berekening van het effect van het planvoornemen op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase kleiner is dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk effect zal het planvoornemen niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
Om in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie ook Bijlage 10). Op basis van de quickscan wordt het volgende geconcludeerd.
Broedvogels
Er dient duidelijkheid te worden verkregen over de functie van het plangebied voor huismus en gierzwaluw. Het aanvullend onderzoek naar deze soorten dient plaats te vinden conform de geldende BIJ12 Kennisdocumenten (huismus versie juni 2022, gierzwaluw versie juli 2017). Voor steenuil dient informatie te worden opgevraagd bij de plaatselijke steenuilenwerkgroep. Wanneer zij over onvoldoende informatie beschikken, zal moeten worden vastgesteld of er nestlocaties voor steenuil aanwezig zijn op en/of in de omgeving van het plangebied. Indien deze worden vastgesteld, dient er een leefgebied analyse voor steenuil te worden uitgevoerd. Daarnaast dient voorafgaand aan de werkzaamheden duidelijkheid te worden verkregen over de mogelijke aanwezigheid van potentiële vaste rust- of voortplantingsplaatsen voor roofvogelsoorten als boomvalk, bosuil, havik, ransuil en torenvalk en voor raaf. Dit kan worden vastgesteld middels een nestinspectie in het najaar, wanneer het bladerdek minder dicht of geheel afwezig is. Indien hierbij potentiële nestlocaties aangetroffen worden is aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van genoemde roofvogels noodzakelijk.
Vleermuizen
Voor uitvoering van het planvoornemen moet duidelijkheid worden verkregen over de eventuele functie van het clubgebouw voor gebouwbewonende soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Ook zal een boominspectie moeten plaatsvinden om te controleren op de aanwezigheid van holtes, spleten en/of loshangend schors, die kunnen dienen als potentiële vaste rust- of voortplantingsplaats voor boombewonende vleermuizen. Dit kan, afhankelijk van de bereikbaarheid van de boomholtes, gecombineerd worden met een endoscopisch onderzoek om de geschiktheid van eventueel aanwezige holtes voor vleermuizen in kaart te brengen. Het aanvullend onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen dient plaats te vinden conform het vleermuisprotocol (versie 2021).
Overige zoogdieren
Ten aanzien van steenmarter en eekhoorn dient waar mogelijk te worden gewerkt in de provinciale vrijstellingsperiode. Indien het werken in de vrijstellingsperiode niet mogelijk is, dient naar deze soorten nader onderzoek plaats te vinden. Voor de eekhoorn is dit in eerste instantie een nestinspectie in het najaar, deze kan gecombineerd worden met de nestinspectie voor roofvogels. Indien bij de nestinspectie potentiële nesten voor eekhoorn worden aangetroffen, is aanvullend onderzoek naar de functie van deze nesten noodzakelijk. Voor de das dient een aanvullend veldbezoek plaats te vinden, om vast te kunnen stellen of er nog meerdere dassenpijpen aanwezig zijn en wat de eventuele functie is van deze pijpen en van de wissels. Dit veldbezoek kan gecombineerd worden met de nestinspecties.
Reptielen
Ten aanzien van hazelworm en levendbarende hagedis dient waar mogelijk te worden gewerkt in de provinciale vrijstellingsperiode. Wel dienen voorafgaande aan de werkzaamheden door een ter zake kundige ecoloog, potentiële verblijfslocaties te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van eventuele dieren zodat deze weggevangen en verplaatst kunnen worden (zorgplicht). Wanneer de werkzaamheden buiten de vrijstellingsperiode plaats zullen vinden, wordt nader onderzoek noodzakelijk geacht, om de functie van de onderzoekslocatie voor de levendbarende hagedis en hazelworm vast te stellen.
Amfibieën
Ten aanzien van rugstreeppad dient rekening te worden gehouden met voortplantingsplaatsen die kunnen ontstaan tijdens de braakliggende fase van het sportveld bij de werkzaamheden. Het terrein moet worden vrijgehouden van tijdelijke waterplassen tijdens de voortplantingsperiode. Indien dit niet mogelijk is, kan het braakliggend terrein afgezet worden met amfibieënschermen. Mochten er onverhoopt toch individuen aanwezig zijn, dan moeten deze worden weggevangen en verplaatst door een kundig ecoloog.
Ongewervelden
Indien de bosschages bij de voorgenomen plannen worden aangetast, worden eventuele verblijfplaatsen van vliegend hert mogelijk vernietigd of verstoord. In dat geval is het van belang om vast te stellen of de betreffende soort gebruik maakt van het plangebied en zo ja, wat de functie van de onderzoekslocatie is voor deze soort.
Algemene en overige soorten
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of door voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te laten voeren door een ter zake deskundige. Voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën en voor beschermde soorten behorend tot overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming vanwege het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen, vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling, en/of vanwege het uitblijven van werkzaamheden niet aan de orde. Wel dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Op basis van de bevindingen uit de quickscan met betrekking tot de das is een nadere inspectie naar de das (Bureau Meervelt, kenmerk 23-049, d.d. 30 juni 2023, Bijlage 11) uitgevoerd. Uit deze inspectie is gebleken dat slechts één zichtbare wissel in het plangebied werd aangetroffen in de houtwal aan de zuidzijde van de Sittarderweg. Zoals in de quickscan reeds is opgemerkt is de begroeiïng in het noordelijk deel van het plangebied (dorpsgaard) dicht, waardoor pijpen mogelijk gemist kunnen worden. In het zuidelijk deel van het plangebied (voormalige sportcomplex) is veel minder begroeiïng aanwezig en kan de aanwezigheid van een dassenpijp in dit deel van het plangebied uitgesloten worden.
Op een afstand van circa 130 meter van het noordelijkste punt van het plangebied ligt een burcht in de Rootsweg. Deze is eveneens bezocht om na te gaan welke activiteit hier nu aanwezig is. Daar werden ten minste vier druk belopen pijpen met verse uitworp en prenten aangetroffen. De burcht is overduidelijk bewoond en vermoedelijk als hoofdburcht (en waarschijnlijk ook als kraamburcht) in gebruik.
Op basis van de aangetroffen sporen in het plangebied kan worden geconcludeerd dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van Das. De aanwezigheid van de vluchtpijp in de Dorpsgaard en de belopen wissel aan de Sittarderweg geeft aan dat beide deelgebieden met enige regelmaat worden bezocht.
Echter door de voorgenomen ontwikkelingen worden geen burchten of vluchtpijpen vernietigd. Er is geen sprake van wezenlijk andere storingsfactoren in de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie. Een zeer kleine en daardoor verwaarloosbare oppervlakte van het beschikbare foerageergebied, nu bestaand uit gazon, wordt ongeschikt als foerageergebied. Alternatief foerageergebied blijft echter in ruime mate voorhanden waardoor niet gesproken kan worden van verlies van essentieel foerageergebied. De voorgenomen activiteit leidt gezien bovenstaande met zekerheid niet tot het verlaten van een hoofd- of kraamburcht van de Rootsweg of het niet meer functioneren van eventueel andere, op grotere afstand gelegen burchten. Overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming is daarmee niet aan de orde bij start van de werkzaamheden in 2023.
Dassen kunnen zeer actief zijn in hun leefgebied en makkelijk nieuwe holen graven. Indien de start van de werkzaamheden pas op de langere termijn gepland is (vanaf voorjaar 2024), dient het zuidelijke deelgebied opnieuw geïnspecteerd te worden op vluchtpijpen. Bij aanwezigheid van vluchtpijpen met verse gebruikssporen in het zuidelijke deelgebied kunnen mogelijk maatregelen nodig zijn om uit te sluiten dat verbodsbepalingen overtreden worden. Met het oog op voorkomen van vestiging van Das en broedvogelsoorten wordt geadviseerd de aanwezige begroeiing in het plangebied te maaien en kort te houden tot de start van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Echter dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Deze geldt voor alle soorten. Deze zorgplicht is in de Wet natuurbescherming opgenomen in artikel 1.11:
Naar aanleiding van de bevindingen c.q. resultaten uit de quickscan is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 6124.015, d.d. 3 november 2023, Bijlage 12) . Op basis van dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Op basis van dit aanvullende onderzoek zal een activiteitenplan met maatregelen worden uitgewerkt met betrekking tot de vleermuizen op basis waarvan de ontheffing bij de provincie Limburg wordt aangevraagd.
In het kader van de Watertoets dient elk bestemmingsplan een waterparagraaf te bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterbeleid
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.
In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.
De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer- en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.
Provinciaal waterplan 2022 - 2027
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterprogramma Limburg 2022 - 2027. Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Waterschap Limburg
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is nog steeds gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. De speerpunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema’s. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte.
Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Gemeentelijke beleid
In het gemeentelijk rioleringsplan Beekdaelen 2021-2024 is ten aanzien van nieuwbouw met betrekking tot hemelwater gesteld dat eigenaar het hemelwater op eigen terrein dient vast te houden middels de trits vasthouden, bergen, afvoeren. De voorkeur gaat uit naar het infiltreren van het hemelwater, waarmee een bijdrage wordt gedaan aan het tegengaan van de verdroging. Is dit niet mogelijk dan dient het hemelwater te worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel of oppervlaktewater. Er geldt een minimale bergingseis van 35 mm in 45 minuten en een streven van 80 mm in 2 uur. Bij vertraagde afvoer naar oppervlaktewater zijn de eisen uit de keur van het waterschap Limburg van toepassing.
Hemelwater
Het plangebied is in de huidige situatie slechts beperkt bebouwd en verhard. Dit betreft de aanwezige kantine /kleedruimten met aangebouwde overkapping, de bebouwing ten zuiden van de speeltuin en de parkeerplaats. In de toekomstige situatie wordt de bestaande bebouwing/verharding gesloopt/verwijderd. Een nieuw gemeenschapshuis met terras wordt gerealiseerd. Uitgangspunt is dat het nieuw te bebouwen/verharden oppervlak volledig wordt gecompenseerd.
Het nieuw te bouwen gemeenschapshuis beslaat een oppervlak van ca. 675 m2. Het terras heeft een omvang van ca. 472 m2. Het te compenseren verhard oppervlak bedraagt zodoende 1.147 m2.
Voor wat betreft de klinkerverharding die wordt aangebracht in verband met de entree vanaf de Onderste Puth, geldt dat het hemelwater direct via de zijkanten van het klinkerpad kan afstromen en kan infiltreren in de naastgelegen gronden. Voor het parkeerterrein geldt tevens dat hemelwater hier in voldoende mate kan infiltreren in verband met de uitvoering van de parkeerplaats in grasbeton. Ook voor de rest van het plangebied, de voormalige voetbalvelden e.o. en de speeltuin geldt dat hemelwater ter plaatse direct in de bodem kan infiltreren.
Binnen het plangebied dient 1.147 m2 verhard oppervlak gecompenseerd te worden. Hiervoor wordt ter plaatse van het groen (landschappelijke inpassing) een infiltratievoorziening (wadi) met voldoende capaciteit voor een neerslaggebeurtenis met herhalingstijd 1:100 (buiduur 2 uur, zijnde 80 mm) aangelegd. Dit komt bij een oppervlak van 1.147 m2 op een capaciteit van (1.147*0.08=) 92 m3. Uitgangspunten voor het ontwerp van de wadi zijn:
Met een bergingscapaciteit van 167 m3 van de wadi, wordt voldaan aan de bergingseis vanuit het Waterschap Limburg.
Impressie beoogde wadi ten westen van het toekomstig gemeenschapshuis
Tevens wordt aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied een noodoverlaat gemaakt. De noodoverlaat dient als opvang van hemelwater in geval van zeer extreme situaties. Vanaf de Onderste Puth, een locatie waar bij zeer extreme situaties wateroverlast ontstaat, wordt een leiding naar de noodoverlaat aangebracht. Via deze leiding wordt het water dat zich bij extreme situaties in de Onderste Puth verzameld naar de noodoverlaat afgevoerd. Met deze ingreep wordt zodoende het probleem van wateroverlast voor de bebouwing aan de Onderste Puth opgelost. De noodoverlaat staat tevens in verbinding met de watergang Vloedgraaf in het Daal, vanaf waar het water in het watersysteem kan worden opgenomen.
Impressie noodoverlaat
Waterkwaliteit
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen en is ook van toepassing op het plangebied. Er wordt verwacht dat het vrijkomende regenwater niet onnodig wordt vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Dat betekent dat het gebruik van zink, koper en lood bij contactoppervlakken met regenwater wordt vermeden. Om de kwaliteit van het (grond)water te beschermen is de gemeente overgeschakeld van chemische op mechanische onkruidbestrijding.
Oppervlaktewater
Ten oosten van het plangebied aan de overzijde van de Sittarderweg loopt de Vloedgraaf door het Daal, dit betreft een primaire watergang. Direct hier aan grenzend is er een regenwaterbuffer Onderste Puth gesitueerd. Ten noorden van het plangebied buigt de primaire watergang af richting het westen en loopt deze ongeveer parallel aan de noordgrens van het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied is wederom een regenwaterbuffer Lippenberg gesitueerd. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen of regenwaterbuffers. Tevens zal het planvoornemen niet van invloed zijn op deze waterschapsbelangen en treedt er geen wijziging in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Wel dient bij de aanleg van de natuur rekening gehouden te worden met de waterschapsbelangen.
Uitsnede Legger Wateren
Vuilwater
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwbouw zal worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelstel zoals aanwezig in de Sittarderweg. Omdat het regenwater van de (nieuwe) bebouwing volledig wordt afgekoppeld van dit gemengde stelsel en het hier een herstructurering betreft van bestaand bebouwd gebied, zal het geen enkel probleem zijn om de nieuwe en eventuele extra bebouwing op het gemengd stelsel aan te sluiten.
Zoals aangegeven wordt de bebouwing en verhardingen van het planvoornemen volledig afgekoppeld. Bij verdere uitwerking van de natuurontwikkeling en landschappelijk inpassing dient rekening gehouden te worden met de primaire watergang en regenwaterbuffer ten noorden van het plangebied. Negatieve effecten voor het watersysteem zijn niet te verwachten. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Schinnen beschikt over een archeologische beleidskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor een klein gedeelte in het noorden van het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Kijkend naar het geldende bestemmingsplan zijn deze waarden overgenomen door het opnemen van dubbelbestemmingen. Uit de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' blijkt dat voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord er archeologisch onderzoek moet worden gedaan.
Uitsnede archeologische waardenkaart met het plangebied geel omcirkeld
De verwachting is dat de bodemverstoring meer dan 1.000 m2 en dieper dan 0,40 meter bedraagt. In dat kader is door Econsultancy een archeologisch onderzoek (bureau- en verkennend booronderzoek) uitgevoerd (zie ook Bijlage 13). Het dit archeologisch onderzoek is het volgende gebleken.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
Het zuidelijke deelgebied en de zuidelijke rand van het noordelijke deelgebied is gelegen op een plateauterras. Dit plateauterras vormde een gunstige locatie voor zowel jagers en verzamelaars als landbouwers. Voor het deel van het plangebied gelegen op het plateauterras geldt een hoge archeologische verwachting voor alle periodes vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Het noordelijke deel van het plangebied bevindt zich op een lösswand en binnen een droogdal. Voor de lösswand geldt een lage archeologische verwachting voor het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum, een middelhoge verwachting voor het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen en een lage verwachting voor de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor het droogdal geldt een lage archeologische verwachting voor alle periodes.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat er in het zuidwesten van het plangebied een intacte bodemopbouw aanwezig is. Deze bestaat uit een bouwvoor met daaronder een Bt- en BC-horizont op de C-horizont. In een van de boringen (boring 3) is tussen de bouwvoor en de Bt-horizont nog een 40 centimeter dik colluviumpakket aangetroffen. De top van de Bt-horizont bevindt zich in deze boringen op 45-70 centimeter onder het maaiveld. In het zuidoosten van het plangebied en in het noordelijke deelgebied zijn het colluvium en de Bt- en BC-horizonten niet langer aanwezig. Hier is de oorspronkelijke bodem vergraven en bevindt de C-horizont zich direct onder de bouwvoor of onder een verstoord pakket. In het noorden van het zuidelijke deelgebied is de bodem daarentegen verhoogd. Het bodemprofiel bestaat hier uit een bouwvoor met daaronder één of twee (sub-)recent opgebrachte lagen. Onder deze opgebrachte lagen bevindt zich direct de C-horizont of eerst een recent baksteen- en sintelhoudend colluviumpakket met daaronder de C-horizont.
Conclusie
Door de aanleg van de voetbalvelden, de sportkantine, parkeerplaats en speelveld is de bodem binnen het plangebied sterk verstoord. Daar waar het bodemprofiel is verstoord, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijden het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels naar laag bijgesteld. Enkel in het zuidwesten van het plangebied is nog een intacte bodemopbouw aangetroffen. Hier blijft de hoge archeologische verwachting behouden.
Advies
Gezien de intacte bodemopbouw en de hoge archeologische verwachting is in het zuidwesten van het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om de verwachting te toetsen (blauw gearceerd in onderstaande afbeelding).
Resultaten archeologisch onderzoek
Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek, karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Binnen het overige deel van het plangebied, waar het bodemprofiel is verstoord en waar dus geen archeologische waarden worden verwacht, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er wordt geadviseerd dit deel van het plangebied vrij te geven voor de verdere ontwikkelingen.
Voorgaande is een advies. Een dergelijk advies betekent nog niet dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Beekdaelen), die vervolgens een besluit neemt.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Op basis van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek kan door de gemeente Beekdaelen volgend selectiebesluit (Bijlage 14) worden geformuleerd:
In aanvulling hierop geldt:
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig. De bestaande kantine / kleedruimte heeft geen enkele cultuurhistorische waarde.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Schinnen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Groen
Het voormalige hoofdveld van de voetbalvereniging wordt als groen bestemd. Ditzelfde geldt voor de gronden die ten oosten en westen van het geprojecteerde gemeenschapshuis liggen. Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen en landschappelijk inpassing toegestaan. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan, het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde wel. Daarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schutterij' is schutterij met één schietboom met bijbehorende kogelvanger toegestaan.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de gewenste activiteiten en faciliteiten toegestaan die wenselijk zijn binnen het gemeenschapshuis. Ter plaatse van de aanduidingen 'horeca', 'terras' en 'speeltuin' zijn respectievelijk horeca (categorie 2), een terras (max. bvo 472 m2) en een speeltuin toegestaan. Er zijn parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Voor de horecafunctie zijn expliciet openingstijden opgenomen om eventuele hinder c.q. overlast in de avond- c.q. nachtperiode te voorkomen.
Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd en er geldt een maximale bouw- en goothoogte van 7 meter. Een uitzondering is gemaakt voor één bijbehorend bouwwerk. Bouwwerken geen gebouw zijnde zijn tevens buiten het bouwvlak mogelijk. Hiervoor geldt een maximale bouw- en goothoogte van 5 meter, met uitzondering van lichtmasten (8 meter) en speelvoorzieningen (7 meter).
Natuur
Het noordelijk deel van het plangebied krijgt de hoogste bescherming omdat hier natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing zijn voorzien. Uitgangspunt hierbij is behoud, herstel, ontwikkeling en versterking van de natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden binnen het betreffende gebied. Recreatief medegebruik is toegestaan, mits extensief. Kleinschalige nieuwe recreatieve voorzieningen en routes zijn toegestaan voor zover natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Een dorpsgaard is tevens toegestaan. Het gebruik van de gronden als kampeerterrein (natuurkamperen) wordt niet toegelaten. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan, het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde wel.
Wonen
Een strook gronden in het zuidoostelijk deel van het plangebied (in verband met grondtransactie) krijgt de bestemming 'Wonen'. De regels omtrent deze bestemming zijn overgenomen van het ter plaatse vigerend plan 'Kernen Schinnen'. Uitgangspunten zijn dat woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 7 meter en 12 meter. Per bouwvlak is maximaal het aantal woningen toegestaan, zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen, carports en bouwwerken, geen gebouw zijnde gebouwd worden.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.
Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeente Beekdaelen heeft de nodige budgetten op de gemeentelijke begroting gereserveerd voor de realisatie van dit planvoornemen. Ook zijn de gronden in eigendom van de gemeente. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan het plangebied en voormalige bebouwing en draagt bij aan een kwaliteitsverbetering ter plaatse door de natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. Daarnaast wordt met het planvoornemen een algemeen maatschappelijk belang gediend, namelijk de huisvesting van het verenigingsleven van Puth. In een uitvoerig voortraject en in samenspraak met inwoners van de kern Puth, is gekomen tot het ontwerp zoals het nu ligt.
Het planvoornemen is in nauw overleg met de omwonenden tot stand gekomen. Hierbij is bij de situering van het gebouw en de diverse functies zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen en opmerkingen van de omwonenden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een aanvaardbaar plan voor de omwonenden. Tijdens een inloopmiddag c.q. avond op 1 juni 2022 zijn de omwonenden en bewoners in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het definitieve planvoornemen. Dit heeft geresulteerd in een definitief ontwerp van het gemeenschapshuis met bijbehorende inrichtingstekening (zie ook Bijlage 1) die als basis en uitgangspunt hebben gefungeerd voor onderhavig bestemmingsplan. Zie tevens paragraaf 7.3.
Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met deze ontwikkelingen geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Gemeenschapshuis Puth 2023'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van gemeenschapsaccommodatie voor Puth en omgeving mogelijk maakt.
In de periode 2018–2019 is voor de planontwikkeling gemeenschapsaccommodatie Puth een ontwerp gemaakt met als uitgangspunt behoud van de bestaande voetbalkantine (alleen verbouw/aanbouw). Het bestemmingplan is op basis van dit ontwerp aangepast en in 2019 vastgesteld door de raad. Echter, op basis van ingediende zienswijzen is in januari 2020 dit gewijzigde bestemmingsplan vernietigd door de Raad van State. Vanuit de daaropvolgende evaluatie bleek de weerstand tegen de plannen voornamelijk te komen doordat de omgeving onvoldoende was meegenomen en gehoord in het doorlopen proces.
Het proces is, met enige vertraging door de gemeentelijke fusie en Corona, vanaf nul weer opgestart waarbij “de omgevingsdialoog” voorwaardelijk is gesteld en centraal staat. Er is een omgevingsmanager aangesteld die is gestart met het inventariseren van de bezwaren vanuit de omgeving. Vanaf eind 2020 tot aan heden is intensief met de omgeving gecommuniceerd en afgestemd; een brief bij start proces en vervolgens keukentafelgesprekken, bewonersbijeenkomsten, nieuwsbrieven en een informatiebijeenkomst op 1 juni 2022 op de locatie zelf waarbij de contour van het nieuwe gebouw was uitgezet.
Op basis van het PvE en met kennis van de bezwaren uit de omgeving, is een nieuw ontwerp gemaakt die vervolgens werd afgestemd met de omgeving en tot 3 maal toe heeft geleid dat het ontwerp werd aangepast. Met als resultaat een 'definitief' voorlopig ontwerp. Het ontwerp waarop het nieuwe bestemmingsplan wordt afgestemd.
Aanpassingen ontwerp door omgevingsdialoog
De omgevingsdialoog heeft ertoe geleid dat het ontwerp is aangepast. Hieronder is aangegeven welke aanpassingen zoal zijn doorgevoerd.
Aanpassingen n.a.v. 1e ronde (gecommuniceerd in nieuwsbrieven april en juli 2021):
Aanpassingen n.a.v. 2e ronde (gecommuniceerd in nieuwsbrief april 2022):
Aanpassingen n.a.v. 3e ronde (gecommuniceerd in nieuwsbrieven juli en november 2022):
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Ondanks dat voor onderhavig planvoornemen reeds een bestemmingsplanprocedure is doorlopen waarop de instanties toen hebben kunnen reageren c.q. hebben gereageerd is het onderhavig bestemmingsplan opnieuw voorgelegd aan deze instanties. In dat kader hebben het Waterschap Limburg, de Waterleidingmaatschappij Limburg en de Veiligheidsregio Zuid Limburg in hun reactie aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan en hiermee kunnen instemmen. Daarnaast hebben de provincie Limburg en de RUD een inhoudelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan. Dit heeft op (ondergeschikte) punten geleid tot aanvullingen in de toelichting ten behoeve van een betere onderbouwing c.q. verantwoording van het planvoornemen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 december 2023, gedurende 6 weken ter inzage gelegen, dat wil zeggen tot en met 24 januari 2024. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. In dat kader is er één zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijze is door de gemeente samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt in de nota van zienswijzen.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is het bestemmingsplan aangepast waarbij het evenemententerrein met bijkomende regeling is komen te vervallen. Concreet houdt dit in dat op de verbeelding de aanduiding 'evenemententerrein' is verwijdert en in de regels het begrip 'evenement' (1.30) en de artikelen 3.1.1 sub e, 3.5.1 en 12.4 zijn verwijdert. Tevens is de toelichting aangepast waarbij de verwijzing naar het evenementerrein is komen te vervallen en géén onderdeel meer uitmaakt van het planvoornemen. Wel wordt het in de toekomst eventueel mogelijk gemaakt om evenementen binnen het plangebied te organiseren. Hiervoor is dan een afzonderlijke omgevingsvergunning nodig. In het verlengde daarvan is ook bijlage 1 met het schetsontwerp vervangen zonder de locatieaanduidingen 'buitenruimte evenementen' en 'feesttent'. Deze aanpassingen hebben er uiteindelijk in geresulteerd dat de zienswijze is ingetrokken.
Wel wordt in de diverse bijlagen bij de toelichting het evenemententerrein nog benoemd. Echter bij de vaststelling is dit onderdeel in zijn geheel komen te vervallen, waardoor de bevindingen ten aanzien van het evenemententerrein niet meer van toepassing zijn.
Het bestemmingsplan is derhalve in de raadsvergadering van 11 juni 2024 gewijzigd vastgesteld.